maandag 26 september 2011

De stilte voor de storm

Zonder aanleiding vliegt de duif ineens op vanaf een reclamebord onderaan de tweede ring. De wild fladderende vleugels weerkaatsen een vreemd geluid tegen de lege tribunes. Alsof een Formule 1-bolide de pitsstraat inrijdt met aan flarden gereden rubber. Op de vijfde rij achter de dug-out volgt Kenneth Vermeer met licht samengeknepen ogen de vlucht van het beest. Even lijkt de vogel te landen op de lat van de goal aan de rechterkant, maar dan schakelt hij door en zweeft over het speelveld naar de linkerzijde. Ter hoogte van de zestienmeterlijn maakt de duif ineens hoogte en verlaat het stadion. Vandaag valt er weinig te pikken in Bernabeu.
Aan de overkant, ter hoogte van de zijlijn, scharrelt een oude terreinknecht. Met de toewijding van een dorpspastoor inspecteert hij het speelveld van Real Madrid. Alles in dienst van De Koninklijke. De schoenzool egaliseert de startbaan van Christiano Ronaldo en Angèl di Maria. Vermeer ziet het op zijn netvlies; een vlammend schot van Benzema, een kopbal van Higuain, zijn zestienmetergebied wordt versplinterd door een steekbal van Ozil, als een springveer verlaat hij zijn doellijn. Over een dag worden vele vragen beantwoord. De doelman staat op van zijn stoeltje, nog een keer gaan zijn ogen omhoog naar de blauwe muur voor hem. Het geluid van de verkeeraders aan de andere kant draagt licht het stadion binnen. Dan staat ineens Jan Vertonghen naast hem.
“Mooi hier, hè?,” vraagt de aanvoerder.
“Een beetje een dooie boel,” antwoordt de keeper droog. De gulle lach van de Ajacieden snijdt door het lege stadion. In de buurt van de middenstip kijkt de terreinknecht verstoord op van zijn precisiewerk.

zaterdag 24 september 2011

Koning van het plein

“Zo’n plofbal voetbalt heerlijk in de zaal!”
R. verkondigde zijn mening over de trage wedstrijdbal met veel overtuiging in de kleedkamer. Hij had er zin in. Het was de eerste wedstrijdavond van het nieuw gevormde team ‘Forza Voetbalreizen/Broerskozijnen.nl II'. Zeven volwassen mannen die elkaar vaag kenden vanuit verschillende vriendenkringen, het dorp en voetbalclub, klonterden die late maandagavond bij elkaar. Niemand zag het aankomen. Overdag was er nog hard gewerkt als architect, timmerman en wijkagent, maar het moment dat we gelijktijdig het nieuwe groene shirt en de wijde witte broek over het lichaam drapeerden en samen de voetbalschoenen onderbonden, was bijkans magisch: de geboorte van een nieuwe ploeg. Zonder training of tactisch praatje vooraf, grepen de radertjes naadloos in elkaar.
De plofbal rolde namelijk heerlijk. R. draaide elk gewenst moment weg van zijn tegenstander, bereikte B. wanneer hij wilde, steekpassjes van M. reten alle linies open, en dan nóg werd bij de tweede paal de ineens opduikende A. gevonden die het doelpunt mocht afdrukken. Jonge veulens, voor het eerst los in de wei.
Ooit bracht Hugo Borst het in beeld met zijn zaalvoetbalgroepje ‘Wakker In Alles 4’. Een camera registreerde hoe de vriendengroep zich verzamelde in een Rotterdamse sporthal. Met het grijs aan de slapen en een vervaagde sprintsnelheid, scheen in elke actie de glans van het speelkwartier door. Je herkende de glorie van het schoolplein. Dertig jaar geleden werden de doelpalen gevormd door twee jassen op de grond. Na de aardrijkskundeles en de staartdelingen van de meester volgde het toetje van de namiddag: de strijd tegen de jongens van 6b, totdat de schemer viel. Thuis met een gelukzalig gevoel aanschuiven achter een bord aardappelen met jus.
Het tweede elftal van ‘Forza Voetbalreizen/Broerskozijnen.nl’ bezit hetzelfde onuitroeibare jongensvuur. Het stuwde ons maandag naar een 14 -4 overwinning. De euforie onder de douche was bijna tastbaar. Slechts de nacht scheidde ons van een nieuwe werkdag op kantoor en de steiger, maar voor even waanden we ons weer de koning van het schoolplein.

donderdag 22 september 2011

Vastberaden

De muur is hoog, erg hoog. De afbakening torent als een onbedwingbaar fort boven de kleine jongen uit. Koortsachtig denkt hij na hoe hij de stenen wal zal bedwingen. Meer dan ooit vervloekt hij zijn beperkte lengte. Waren zijn vrienden nu maar hier. Het postuur van Yves of de spieren van Filip zouden nu goed van pas komen.
Zoals elke namiddag had hij op het pleintje geoefend met de bal. “Je bent te klein, te weinig fysiek.” De woorden van de trainers van Stade Leuven galmden hard na in zijn hoofd. Hij zou ze wel eens wat laten zien. Met veel venijn had hij schoten afgevuurd op het ijzeren goaltje. Het laatste schot sprong hoog op via de lat en was in de tuin van buurman VandeBeule gestuiterd. Uitgerekend bij buurman VandeBeule, de kluizenaar van de straat. Je zag hem nooit, niemand wist waar hij werkte. De bal van Filip landde ooit in dezelfde tuin. Nooit teruggekregen. Waarschijnlijk aan stukken gereten door Boef, de woeste bouvier die maar één taak had: iedereen op afstand houden.
Met een huivering zet de jongen zijn fiets tegen de muur en klimt via de stang op het zadel. Hij strekt zich. De vingertoppen grijpen de bovenste stenenrand. Met alle kracht trekt hij zich omhoog. De klinkers schuren ruw zijn knieën open. Buiten adem krijgt hij een voet op de top. Dan ziet hij de bal voor de deur van het fietsenhok liggen. Sneller dan een kat in het nauw springt de jongen via een stapel brandhout in de tuin en grijpt het leder. De deur van het woonhuis slaat open als de jongen via de regenton de terugweg heeft ingezet.
“Jij, Mertens, kleine rat! Blijf van mijn grond!” Door het schelden van de buurman en het rauwe geblaf van de waakhond, denkt de jongen niet na over de sprong. Met een harde klap landt hij op zijn gympen. De jongen trekt zijn kleren recht en veegt het bloed van zijn benen. Terwijl buurman Vandebeule zich weer binnen verschanst en Boef langzaam tot rust komt, kijkt hij trots naar de hoge rand die hij net bedwongen heeft.
“Niemand houdt me tegen. Niemand!” zegt de kleine voetballer vastberaden.

donderdag 15 september 2011

Lierke plezierke

Met twee vrienden stond ik voor het stadion van Lierse SK. Voor het loket met het bordje ‘bestelde kaarten’ zagen we hem ineens staan. De haren hagelwit, diepe groeven in het gezicht en nog steeds een afgetraind lichaam: Gerrie Mühren. Nonchalant leunde de oud-Ajacied in jeans en een kek jasje tegen een hek, wachtend tot het loket openging. We zwegen prachtig. Bernabeu was ineens dichtbij. In een ver verleden hield hij tijdens de wedstrijd tegen een vijandig Real Madrid treiterend de bal hoog. Die drie seconden van verhevenheid hingen, daar voor het loket in Lier, onwrikbaar rond zijn hoofd.
Met Mühren begon de avond prachtig en die toon werd voortgezet tijdens de warming-up. Een mix van Belgen en Afrikanen gooide het lichaam los, terwijl de zonsondergang het kleine stadion in een rode gloed zette. Het broodje cervela vulde aangenaam de maag. In het seizoen ’97-’98 werd hier nog Champions League gespeeld, maar de vreemde tribunepartij deden me eerder denken aan die avond bij SK Lommel waar een steward op mijn vraag waar het toilet zich bevond, antwoordde: “Allez, zoek maar een eik achter het vak.”
Deze sfeer werd prachtig ondersteund door reclameborden als ‘Steylaerts, voor al uw tegels en badkamerrenovatie’ en luidruchtige supporters in geel-zwart in het vak naast ons. Ze schreeuwden hun kelen nu al schor en keken uit naar de rest van de avond voor het andere plezier in Lier, café Fagoempel.
Na het eerste fluitsignaal zagen we de verwoede pogingen van de thuisclub om Lokeren onder druk te zetten. Vergeefs. Het enige lichtpunt van Lierse SK vormde keeper Eji Kawashima. Met de routine van een oude zeebonk probeerde hij lijn te brengen in de chaos voor hem. Ooit groeide hij op in het land van de rijzende zon, nu een baken van rust in Oost-Vlaanderen. Kawashima, keizer van Lier. Hoe eenzaam zou hij zich voelen straks, in kimono achter zijn kommetje miso-soep, in zijn appartement tegenover garage De Clerq Paul, ook voor winterbanden?
Ook de Japanse doelman kon niet voorkomen dat Lierse SK een 1-0 zege in de laatste seconde van de verlenging weggaf. Vloekend verdwenen de fans achter gevels met Maes pils, terwijl wij naar huis terugkeerden. In de stilte voor het kaartloket met Gerrie Mühren zat meer voetbal dan in de gehele wedstrijd, maar de avond bood verrassend veel plezier. Een bezoek aan Lierse SK is als een avontuur van Suske en Wiske en het drinken van een rond glas Palm: Belgische weelde.

zaterdag 10 september 2011

Zweetdruppels

Het geluid van vallend water vanuit de doucheruimte vulde de kleedkamer. Terwijl O. en V. voldaan hun lichamen wasten na de behaalde overwinning, raapte ik mijn spullen bij elkaar tussen losgetrokken stukjes tape en neergekwakte wedstrijdshirts. De rest van het zesde bestelde een koel pilsje aan de bar. Door de lome zomerhitte was het warm in het lokaal, erg warm. Mijn blouse plakte aan mijn romp, elke beweging leidde tot nieuw vocht op mijn voorhoofd. Passief leunde ik achterover. Langzaam drong de dialoog vanonder de douche tot me door.
“…dat boek kun je gewoon lenen bij de bieb,” vertelde O. met dezelfde vanzelfsprekendheid waarmee hij in het veld hoge voorzetten wegkopte.
“Maar staan er ook plaatjes in dan?” wilde V. weten. Zijn interesse was gewekt.
“Ja, heel handig is dat. Die technieken zijn soms best ingewikkeld.”
Het bleef even stil. Door het openstaande raam hoorde ik het opwarmen van het achtste. Hun spits riep fel om de bal.
“We zijn heel rustig begonnen. Met de bijtkus.” Met een klik opende O. zijn shampooflesje.
“De bijtkus?” V. had geen idee.
“Ja, moet je op verschillende plekjes toepassen. Worden ze helemaal gek van.”
V. drukte nog eens op de doucheknop. Zijn wasbeurt was duidelijk nog niet ten einde.
“Via de grote poort, het liefdeswiel en de halve maan kom je bij het mengen van sesam en rijst. Maar het allerlekkerst vinden ze de Yoni-massage,” ging O. op docerende toon verder. Naast de wreeftrap en het doodleggen van de bal in de nek, beheerste hij blijkbaar nog meer technieken.
“Een beetje aaien en kneden, bedoel je?”
“Maar niet op de rug of zo, dat doe je dus dáár.” Graag had ik om het hoekje gezien welke plek van het lichaam O. aanwees, maar inmiddels had ik wel een idee.
“Als je de techniek juist toepast, worden ze als was in je handen. Het geheim zit hem in ….”
Al een paar minuten zat ik stil op het houten bankje. Ik bewoog geen vin, maar het zweet gutste in golven van mijn voorhoofd.

donderdag 8 september 2011

USA American Shop

Het hield me de hele dag bezig. Ik las een mooi stuk van Jan Mulder en in een achteloze bijzin stond het: “Als ik opsta, doe ik mijn Anderlecht-trainingsbroek aan. Ja!” Prachtig beeld. Jan Mulder in een oude sportbroek uit 1970, onderuit gezakt op de bank met de ochtendkranten. Met aan zijn kont de herinnering aan een glorieuze tijd als Anderlecht-aanvaller wandelt hij door het wereldnieuws. Alsof alle citaten uit het kamerdebat beter verteerbaar zijn met de echo van trainer Sinibaldi in het oor en het Astridpark op de achtergrond. Alsof je nog meer van het vloeiende aanvalsspel van het Nederlands Elftal geniet als je jezelf voorhoudt nog steeds langs die voorstopper van Brugge of La Louvière te kunnen snellen. Ook voor Jan Mulder dendert de tijd echter voort, maar door zijn trainingsbroek reist zijn bloeiperiode als spits in Brussel als een maatje met hem mee.
In mijn klerenkast ligt ook zo’n relikwie. Eind jaren tachtig was het elftal waarin ik toentertijd speelde wekenlang in lichte staat van opwinding. De plaatselijke spijkerbroekenwinkel had namelijk besloten het team in nieuwe trainingspakken te steken. Het moment dat we gezamenlijk uit het kleedlokaal kwamen, was magisch. Vijftien trotse jongens strekten de spieren in een donkerblauw Adidas-trainingspak. Over het jack liep een lichtblauwe baan met daarop de naam van onze gulle sponsor: USA American Shop. De broek ging, waarschijnlijk door het vele vallen, snel ter ziele, maar het jack is tot op de dag van vandaag in goede staat. Zo’n vijftien seizoenen ging het jasje in de sporttas mee naar de wedstrijden. Het doorstond de knoet van de wasmachine en elke commerciële trend. Lang voordat retro mode werd, warmde ik me op in een trainingsjack dat de herinnering aan een mooie periode in leven hield. Het rook naar onbezorgde jeugdjaren. De tijd van de Wie-kent-kwis op de zaterdagavond. Juichen als Fred Oster in een marmottenbak André van Duin en Mieke Telkamp naar de duizend liet lopen. De jaren dat je onder de douche luid de hits van Milli Vanilli en Roxette zong. Pas enkele seizoenen geleden, toen middenvelder E. met zijn bedrijf het zesde in nieuwe trainingsjacks stak, kwam mijn jasje terecht in de klerenkast bij het stapeltje ‘oud en voldaan’.
Aanstaande zondag stuit het zesde op onvermijdbare vernieuwingsdrang: we gaan voor het eerst een thuiswedstrijd spelen op kunstgras. Ik weet het, de dag van morgen is veel belangrijker dan die van gisteren. Het zesde zal als een roedel hongerige wolven de toekomst binnendenderen, maar ik stop uit voorzorg mijn oude trainingsjack in mijn sporttas. Als we zondag onwennig het onberispelijke groene laken moeten betreden, draag ik het verleden over mijn schouders met me mee. Als een maatje, net als die oude Anderlecht-broek van Jan Mulder.

donderdag 1 september 2011

PSV werd het niet (1)

Van Ralf Edström weet ik veel. Zijn lichaamshouding, de manier waarop hij rende, zijn bakkebaarden. Ik weet nog precies hoe bij vochtig weer zijn manen aan zijn voorhoofd plakten en dat hij uit Zweden kwam, een land waar ze praatten als het theelepelvrouwtje. Maar ik herinner ik me vooral hoe hij, als Kees Krijgh de bal veroverd had en Gerrie Deijkers een voorzet verstuurde, hoog boven een kluwen spelers uittorende en de bal binnenknikte. Hoe hij daarna juichte met Lubse en Nick Deacy en rustig terughuppelde naar eigen helft. Ik stond op de jongerenrang in het PSV-stadion en zag het gebeuren.
Mijn jeugd voltrok zich in Bladel, een dorp in het zuiden. Nog voordat ik de juiste leeftijd had, meldde mijn vader me daar aan bij de plaatselijke voetbalclub. Zaterdagen verliepen in een vast ritme: ‘s morgens speelde ik mijn wedstrijd voor VV Bladella, in de middag klonterde ik met jongens uit de buurt samen op het veldje achter school. Voordat de partij begon, meldden we gretig welke spelers we waren. ‘Edström’ deed vaak mee. Daarna in bad en terwijl het spek in de pan sudderde, keek ik naar Die Sportschau. De Bundesliga diende als voorgerecht voor de rest van de avond, want op televisie gaf Manni Kaltz bananenballen die Horst Hrubesch, hoog opspringend, achter Norbert Nigbur binnenknikte. Met mijn vader reed ik vervolgens naar het vaste parkeerplekje in Eindhoven. We wandelden langs de Steentjeskerk naar het stadion, hij had een seizoenkaart voor de lange L-zijde en zette me af bij de Jongerenrang. De geur van snert met draadjesvlees rook ik al van ver.
Als tienjarige keek ik op tegen de rest van de jongerenrang, een tribunevak achter een cornervlag, tegenover de L-zijde. Opgeschoten schooljeugd met puisten, ze vertelden verhalen over naakte meisjes die ze gezien hadden over de muur van het meisjeslokaal, ik hing aan hun lippen. Zonder baard in de keel zong ik met hen nog voor de wedstrijd het vijandelijke vak toe. Een vermetele poging om supporters van AZ’67 en PEC Zwolle te imponeren. Ik geloof niet dat het werkte. Tegelijkertijd zag ik vanaf mijn plekje de warming-up van Jan van Beveren, de lenige doelman die grootser door het doelgebied zweefde dan een buizerd boven de bosrand. Achter school had ik als Johan Neeskens, Willem van Hanegem en Ralf Edström over het veld gedenderd, door de reddingen van Van Beveren stond ik voor het eerst op doel.

Jarenlang zong ik het strijdlied mee als de teams in twee rijen het veld opkwamen:

“Voor Rood-Wit gezongen, vol man'lijke kracht,
een lied met ons allen, want eendracht maakt macht,
wij trekken ten strijde, een strijd vol van vree,
vooruit nu Rood-Witten, vooruit PSV.”


Om mij heen werd het lied met vuur gezongen, het kwam van diep. Voor mij was het niet meer dan een leuke zaterdagavondvulling, ik verbaasde ik me dan ook over de verbetenheid waarmee de woorden geuit werden. De gezondheid en de familie-eer leken op het spel te staan. Het heeft een tijd geduurd voordat het besef kwam dat dat vuur er bij mij niet in zat. Althans niet voor de club waar mijn vader me heen gebracht had; ik was geen PSV’er.

Veel later, mijn liefde voor het voetbal woedde al die tijd als een veenbrand in mijn lichaam, maakte ik er een gewoonte van om met vrienden wedstrijden in het buitenland te bezoeken. Vooral de stadions in Engeland waren een mikpunt. Het hoge tempo, de liederen, de shirts en de tribunevakken direct aan de zijlijn, we kregen er geen genoeg van. Op weg naar een wedstrijd van Queens Park Rangers ontmoetten we in de kanaaltunnel een jonge vent. Hij vertelde dat hij elke twee weken afreisde naar Londen voor een thuiswedstrijd van Arsenal FC. Zijn hele sociale leven en salaris ging eraan op. Terloops voegde hij eraan toe dat hij alle stadions uit de bovenste vier Engelse leagues al bezocht had. “Waarom dan de keuze voor Arsenal?” vroegen we hem. Plechtig keek hij in de verte (die in de ondergrondse tunnel afwezig was) en sprak zijn diepfilosofische waarheid:
“Je kiest geen club. De club kiest jou.”
Statige woorden, maar ik zag hem nog niet zo snel spreken op een congres over de ziel van de voetbalsupporter. Zijn kapsel, zijn overacting en zijn opmerkelijke opofferingsgezindheid om het doel te bereiken, deden me eerder aan Dries Roelvink denken. Toch lieten zijn woorden me niet los. Ik dacht terug aan mijn tijd op de PSV-tribune. Als de theorie van Dries klopte, had de club uit Eindhoven mij, ondanks alle inspanningen van mijn vader, niet gekozen.
(wordt vervolgd)

PSV werd het niet (2)

Toen ik eenmaal door had dat ik in Eindhoven een vreemde eend in de bijt was, dreef ik steeds verder weg van het PSV-gevoel. Als een bootje dat wegdrijft van het vasteland. Ik zong niet meer mee met het clublied als de teams het veld opkwamen en ik juichte steeds minder voor doelpunten tot er zelfs geen arm meer in de lucht ging. Er kwam sympathie voor tegenstanders die bruut werden beschimpt. Mijn voetbalpuberteit diende zich aan: ik onttrok me aan de massa en was langzaam op zoek naar mezelf. Natuurlijk was er verwantschap met mijn tribunegenoten, ik was een kind van de Kempen. Ik hield van vergezichten met grazende koeien in de wei onder een blauwe lucht met stapelwolken, terwijl de geur van kippenstront je neus doormidden sneed, maar het wereldbeeld van de plattelandsjongeren om me heen week af van dat van mij.
Een type als Frank Kramer, de buitenspeler van Haarlem, werd met hoon ontvangen. Behalve door zijn koddige loopje stond hij ook bekend als presentator van het tv-programma Avro’s Sportpanorama. Eigenzinnig meldde hij zich in zijn Deux Chevaux bij de studio’s in Hilversum, waar hij olijk de samenvatting van Volendam tegen NEC aankondigde. Voetballers hadden veel tijd over in die periode, want daarnaast zong hij ook in het popbandje Full House, dat met ‘Standing on the inside’ bescheiden de hitparade beklom. De smalltownboys naast me, die niet verder dachten dan Boxtel en Best, wisten er wel raad mee: “Homo!”
Intolerantie werd als deugd gezien. Door de rijen zoemde de overtuiging dat iedereen die anders was of zich anders gedroeg afwijzend benaderd mocht worden. Een vijandige reflex uit zelfbehoud. Een speler die in de Voetbal International bekende wel eens een boek te lezen, werd met argwaan bekeken, iemand die het haar langer droeg dan een soldaat in oorlogstijd was meteen een hippie. De entree van Ruud Geels die het tegenovergestelde demonstreerde, leverde alleen in de eerste helft al 37 synoniemen op voor het woord ‘kaal’ op. De supporters van PSV sloten liever spelers in de armen als de gebroeders Van de Kerkhof, of later Berry van Aerle. Zij kwamen uit Helmond, daar vind je geen ateliers of zweverige types die met een opgerold matje naar de yogales fietsen. Aan de Frederiklaan regeerde de cultuur van ‘Toi, toi, toi met Ted’, carnaval op Stratumseind en lachen om de kleine tietjes van Renée Soutendijk in Spetters. In de rust galmde hits door de speakers met refreinen als ‘Jan Klaassen was trompetter’ en, meer recent, ‘Kedeng Kedeng’. Guus Meeuwis’ jaarlijkse triomftocht door het Philips-stadion is niet zo vreemd als het lijkt.

Op 29 maart 1978 speelde PSV de halve finale om de Uefacup tegen Barcelona. Het werd een eye-opener. De vedette van PSV was die jaren Willy van der Kuijlen. Twee turbodijen die zich loom in het strafschopgebied meldden. Kapbeweging links, kapbeweging rechts en dan ‘Skiete Willy!’. Hij kwam ook uit de omgeving en had de oogopslag van mijn overbuurman die op werkdagen met een broodtrommel onder de snelbinder naar de fabriek fietste, Van der Kuijlen werd op handen gedragen.
De wereld moest volgens mij groter zijn.
Mijn vader had kaarten geregeld voor het duel met de Catalanen. Ik telde de dagen af en op de wedstrijddag zat ik zenuwachtig op de bank te wachten tot het avond werd. Ik ging, ver voor het youtube-tijdperk, de speler zien die Ajax drie Europacups had bezorgd. Ik had horen zeggen dat hij Keizer, Neeskens en Swart de weg had gewezen en de bal neerlegde waar hij wilde. PSV won die avond met 3-0, maar vanaf die wedstrijd speelde ik op het veldje achter school alle ballen met buitenkant voet, precies zoals Cruijff. Ik had de ware aard van voetbal gezien; mijn tweewekelijkse tocht naar het PSV-stadion kwam ermee ten einde.
(wordt vervolgd)

PSV werd het niet (3)

Verbroken verhoudingen gaan vaak gepaard met een nare nasleep. In de speelfilm ‘When Harry met Sally’ betoogt Harry met veel gevoel voor drama dat de honingzoete herinnering aan de verliefdheid uiteindelijk wordt verjaagd met rondvliegend serviesgoed en de strijd om de salontafel. De film laat op humoristische wijze, via spitse dialogen en oneliners, de valkuilen van een relatie zien. Harry groeide in anderhalf uur overduidelijk naar Sally toe, PSV en ik bewandelden de omgekeerde weg. Zonder smart, zonder verwijten of vervelende ruzies over de inboedelspreiding trokken we ons eigen plan.
Als oude bekenden kruisten in 1985 onze wegen weer, ik ging een wedstrijd spelen tégen de roodwitten. Niet vanwege mijn talent dat zich stormachtig ontwikkeld had, maar VV Bladella vierde haar 75-jarig bestaan en de profclub kwam het jubileum opluisteren. De tweede helft mocht ik het doel van de thuisclub verdedigen, ik warmde me op met Rob McDonald, de nieuwe spits van de Eindhovenaren. Na wat ballen over en weer, ontspon zich tussen ons een diepgaand gesprek:
“Are you playing the second half?”
“Yes”
“Me too”
We verloren met 0-10, maar ze schoten best vaak tegen me op. “Goed gespeeld, jongen,” zei Hans van Breukelen na de wedstrijd tegen me, terwijl de handtekeningenjagers om ons heen dartelden. Warme woorden die later veel aan kracht inboetten toen ik Van Breukelen als tv-analist hoorde oreren. Zoveel kijk had hij er niet op. Na de jubileumwedstrijd werden alle spelers verwacht in de speciaal voor genodigden ingerichte feesttent met warm buffet. Aan een lange tafel zat ik tegenover de PSV-spelers. In de snor van Hallvar Thoresen zat vermicelli en ‘Pico’ Berghuis zou geen moment opvallen als we hem meegenomen hadden naar de El Dorado, de kroeg in Bladel waar het toentertijd allemaal gebeurde. Het beeld van die ooit zo onaantastbare voetballers brokkelde tot aan de fundering af.

Ik probeerde het nog één keer, in 1993. In Italië stond het affiche AC Milan – PSV geprogrammeerd, een groepswedstrijd voor de Champions League van dat jaar. San Siro lonkte. De thuisbasis van Internazionale en AC Milan, clubs met een rijk verleden. Maar ook het stadion waar Rinus Israel voor Feyenoord de cup met de grote oren mocht optillen en de plek waar Van Basten de dop van een flesje Bavaria schoot. Maar op de vertrekbaan van Welschap galmde het al door het vliegtuig: “Eindhovuh, Eindhovuh, Eindhovuh…, Eindhovuh, Eindhovuh, Eindhovuhuh!” De reden van mijn zelfgekozen verwijdering sloeg me weer in het gezicht. Ik keek uit het raampje, daar lag de stad die sierlijk bezongen werd. Verder dan het Evoluon, het Van Abbe-museum en de Ikea met het bruikbare kastje ‘Björn’ ging het niet. Deze dag ging lang duren. De machines onder de vleugels loeiden echter volop, ik kon niet meer terug.
Eindhoven is de vijfde stad van Nederland. Een regio met een kleine achterban en, naast het hondstrouwe Philips, weinig sponsormogelijkheden. In de tijd van mijn eerste stadionbezoek golden Ajax en Feyenoord als topclubs, zij zetelden in grote steden die als culturele en economische magneten op de omgeving werkten. Op voetbalgebied startte dat gegeven aan het begin van de vorige eeuw een natuurlijk rijpingsproces dat via een gestage ontwikkeling tot clubs met traditie en titels leidde. PSV daarentegen groeide op in de provincie en dat voelde als een handicap. Lang heeft het last gehad van een Calimero-gevoel en werd er naar anderen gewezen: “Ja, maar zij dan!?” De verwijtende vinger ging naar scheidsrechters die vermeend partijdig waren en de privileges van het grootkapitaal. ‘Studio Sport’ heette in Brabant ‘Studio Ajax’. Maar PSV overwon deze groeistuipen, de laatste twee decennia wonnen ze de meeste landstitels en bracht het spelers voort als Romario, Ronaldo, Van Nistelrooy, Robben en Afellay. Dat is knap en verdient respect. Werd de club aanvankelijk nog gezien als een piepend kuiken met een minderwaardigheidscomplex, inmiddels is PSV de Lucille Werner van het Nederlandse voetbal; ondanks je beperking door doorzettingsvermogen toch in de top terecht komen.

De route naar de nationale top werd ingezet in de jaren zeventig, de tijd dat ik me vergaapte aan Ralf Edström en Jan van Beveren. Voorzitter Groeneveld en manager Van Gelder zwaaiden in die periode de scepter. Deskundige mensen die Kees Rijvers als voerman op de wagen zetten. Als speler vormde Rijvers ooit de voorhoede van Oranje met Wilkes en Lenstra, een leerschool die ertoe leidde dat hij als trainer PSV de eerste landstitel bezorgde sinds 1963 en de eerste Europese prijs, de Uefacup in ’78. De tweede beker, de Europacup voor landskampioenen in ’88, kwam op het conto van Guus Hiddink. Toen nog een beginnend trainer, bouwend aan wereldfaam. Voor de eerste keer liet hij zijn trucje zien. Van de groep, met sterke karakters als Lerby, Gerets, Kieft, Nielsen en Koeman, maakte hij een winnende machine.
De verantwoorde wijze waarop PSV op successen joeg, werd in 1996 onderbroken met de aanstelling van Harry van Raaij als voorzitter. Door zijn rollende oogjes en het ontbreken van een nek oogde hij als de seniele oom op een verjaardagsfeestje, maar met cijfers was hij een wizard. Na periodes met Dick Advocaat, Bobby Robson en Eric Gerets, wist hij opnieuw Hiddink, die inmiddels de wereld aan zijn voeten wist na de zegetocht met Zuid-Korea, te strikken. Guus ging opnieuw een bakje koffie drinken met de spelers, nam ze mee op de motor door de Achterhoek en ging met ze golfen. Hij masseerde de zielen van Gomes, Alex, Cocu, Park en bracht PSV tot op de drempel van de Champions League-finale. Achter de schermen nam de voorzitter echter onverantwoorde financiële risico’s. Hij wilde te graag met de beperkte middelen die PSV voorhanden had. Een Skoda zijn, maar als een glimmende BMW over de Europese wegen willen razen. Met zijn riskante beleid belastte Van Raaij zijn opvolgers. Om de huishouding gezond te houden, moesten kunstgrepen toegepast worden. Onlangs werd voor vele miljoenen de grond onder het stadion aan de gemeente verkocht. Guus Hiddink heeft zijn conclusies inmiddels al lang getrokken: hij kocht een grachtenpand in Amsterdam.

Goed beschouwd valt er een parallel te trekken tussen het leven van Jan van Beveren en dat van PSV. Vanwege een conflict over zeggenschap van spelers vertrok de onlangs overleden doelman ooit abrupt uit een trainingskamp van het Nederlands Elftal. Het betekende in Nederland het einde van een prachtige sportloopbaan. Eén van de beste vaderlandse keepers ooit trok gedesillusioneerd naar de Verenigde Staten en liet ons eenzaam achter met een nerveus springende Pim Doesburg. Op vergelijkbare wijze roffelt PSV op de zware deuren van de villa’s, verderop in de straat. Tot een verbanning zal het met PSV niet komen. De club zal de lichtstad trouw blijven, maar de werking van de slagschaduw vanuit de grote stad blijft latent aanwezig.
(wordt vervolgd)

PSV werd het niet (4)

Nee, om verschillende redenen werkte het niet tussen PSV en mij. We kozen elkaar niet. De vraag wie het dan wel werd, beantwoord ik graag met de geloofsbrieven van Hans de Booy. De zanger houdt van alle vrouwen, zijn hart is veel te groot. Dat van mij ook. Na mijn betovering in maart ’78 door het spel van Cruijff sloot ik verschillende clubs, spelers en stadions aan de borst. Voetbal nestelde zich in het rijtje eten, drinken, slapen, de liefde bedrijven en stoeien met je kinderen, het hoekje met de primaire levensbehoeften. Ik geniet van elftallen met een doordachte aanvalsdrang, clubs die durven te bouwen aan een team hebben mijn aandacht. Het Ajax van Van Gaal, een groep jonge honden op weg naar de wereldcup, vond ik fascinerend. Barcelona onder Rijkaard en daarna Guardiola, het niet aflatende bouwen van Arsène Wenger met Arsenal, het oude Highbury beschouw ik als een verloren dierbare. De vrije trappen in 2002 van Pierre van Hooydonk, de balbehandeling van Afellay. De veelbelovende combine tussen FC Twente en Co Adriaanse, een wedstrijd in de Alianz Arena, ik zou het graag eens meemaken. Ook het stadion aan de Frederiklaan heeft zich geweldig ontwikkeld. De L-side en de jongerenrang zijn er al lang niet meer. PSV bezit een mooie voetbaltempel. Toch gaan daar mijn gedachten terug naar die rondreis door de Verenigde Staten. Ik bezocht in Las Vegas het casino ‘Luxor’. Een nagebouwde piramide, midden in de Nevada-woestijn die ook van binnen tot in detail de Egyptische Oudheid liet herleven. Met open mond keek ik om me heen, tot ik ergens een onbevoegde deur opentrok en achter de façade keek: kaal beton en verroest constructie-ijzer. Het verschrompelde de schoonheid. De enkele keer dat ik in het PSV-stadion verzeild raak, kijk ik op dezelfde wijze geïmponeerd om me heen. Maar langzaam bekruipt me dan ook het gevoel dat die entourage niet puur is. De deur die het ongemakkelijke gevoel verklaart heb ik echter nooit gevonden.
Uiteindelijk is het natuurlijk een gevoelskwestie. Leg het maar eens uit dat je op brunettes valt en niet op blond. Welke muziek vind je mooier, The Beatles of The Rolling Stones? Roger Federer of toch Rafael Nadal? Bernabeu of Nou Camp, wat is het indrukwekkendste stadion? Elk argument roept weer een tegenargument op.
Toch wil ik, tot slot, nog één poging wagen te verklaren waarom het voorbestemde huwelijk met de profclub uit mijn achtertuin niet doorging. Ooit, in mijn vrijgezellentijd, ontmoette ik op een feestje een mooie vrouw. Sensueel, fraaie rondingen. We raakten aan de praat, het klikte. Ik wandelde haar die avond naar huis. Ze vroeg of ik nog iets wilde drinken in haar appartement. Het werd er erg gezellig. Ze stak kaarsen aan, vulde glazen met wijn en zette een muziekje op. ‘Malle Babbe’ van Rob de Nijs. Toen had er al een lichtje moeten gaan branden. Ze pakte mijn hand en danste zwoel tegen me aan. De hormonen namen de controlekamer over. Mijn vingers gleden over haar lichaam, haar heupen, haar rug. Langzaam kroop mijn hand onder haar truitje naar voren. Ik voelde het meteen; siliconen. Ik moest meteen aan PSV denken.