donderdag 29 december 2011

NK Voetbalquiz

Hij redde het niet, met zijn maat. Op de vraag ‘Noem drie spelers uit de selectie van Italië op het WK van 1982, waarvan de achternaam op een medeklinker eindigt’, kwam hij niet verder dan Zoff en Vierchowod. Onvoldoende om toe te treden tot de elite van 40 koppels die zich plaatsten voor de halve finale.
Een illusie armer schoof hij aan op de publieke tribune in de sporthal van Maassluis. Ineens zat daar een oud-voetballer op de rij voor hem. Alfons Groenendijk, ex-prof van FC Den Haag en Ajax. Ooit verstuurde hij passes in de diepte op Bergkamp en Stefan Petterson, maar op dit NK ook gesneuveld in de eerste ronde.
Lang geleden, op bezoek in Engeland, zag hij hem spelen op Maine Road. Na zijn Ajax-tijd, maar ver voor het klatergoud van Balotelli en Agüero, ploeterde Alfons Groenendijk anoniem op het middenveld van Manchester City. Na afloop van de FA-cupwedstrijd gooiden de spelers in euforie hun shirt in het publiek. Hij ving het tricot van Groenendijk. Het rook naar zweet en gebakken ui. Tot vier dagen na thuiskomst droeg hij het hemelsblauwe relikwie.
Alle aanwezigen in de sporthal dachten na over de enige DFB-Pokal die de Duitse voetballer Hansi Klinkhammer ooit won, op het moment dat hij voorover boog naar de oud-voetballer. “1974, nee 1973,” de antwoorden op de halve-finale-vraag zoemden zacht fluisterend over de tribune, terwijl de zoete herinnering aan een lang vervlogen FA-cupwedstrijd op Maine Road zijn neusgaten binnendrong. Alfons Groenendijk rook weer naar zweet en gebakken ui.

zaterdag 24 december 2011

Boxing Day

Zilveren slingers versieren het raamkozijn. Rode linten verdelen het glas in kleine vierkanten, nepsneeuw in de hoeken. Buiten lopen de fans met kerstmutsen naar Stamford Bridge. Velen hebben het blauwe voetbalshirt over hun winterjas aangetrokken. Clubliefde gaat boven decemberkou.
In de pub is het warm en gezellig. De oude kroegbaas zet net vier nieuwe glazen op ons tafeltje. “Cheers,” lacht hij ons toe. Zijn bovenkaak mist twee tanden. Noeste voorstopper uit de tijd van Jack Charlton en Nobby Stiles, schat ik. Mijn vrienden haken in bij Adam en Rick, twee staalarbeiders die we een kwartier geleden ontmoetten. “It’s the most wonderful time of the year,” klinkt uit de boxen. Luid zingen ze mee. Sinds de komst van Abramovich kan het geluk niet op.
De wekker op werkdagen, de lange file naar huis, het vrij-worstelen van Ten Have en Cruijff, de krankzinnige karatekick op Esteban in De Arena, alles lijkt lichtjaren weg als we het glas heffen. Een toast op Chelsea-Fulham, de wedstrijd die als een ongewis avontuur voor ons ligt. In de verte lijken we het geklepper van de klapstoeltjes al te horen, het hele vak zal opstaan als Drogba het strafschopgebied binnendendert, de schrik na een waanzinnig moment van Ruiz, het wegsterven van de ‘roars’ na een redding van Cech. Soms vallen alle puzzelstukjes samen. In de buik worden de laatste resten van de kerstkalkoen gekieteld. Het leven is even af op Boxing Day in Londen.

Graag wens ik iedereen vrolijke kerstdagen en een gezond 2012!

Pieter Abrahams

donderdag 22 december 2011

Maaskantje in De Arena

"Hė, vrekte  mongól,
lillijke ballenvanger van AZ,
als ik munne  schoenzól
'ns in dè geschoren nekje zet?"

19 jaar,
nu al door de drank aangevreten
een brein als een vergiet
alle regels vergeten
of hij 's lands walging ziet?

Echte voetballiefhebbers zullen het nooit weten

donderdag 15 december 2011

Monumentaal

Ze keerden allemaal terug voor de verjaardag van hun oude club. Pat Jennings, Liam Brady, Tony Adams, Thierry Henry, Ian Wright. Highbury herleefde. In hun herinneringen zagen de fans Robert Pirès weer over het middenveld rennen. Hij tikt de bal naar Freddy Ljungberg. Dan de dieptepass. Met een schijnbeweging zet Dennis Bergkamp de verdediger op het verkeerde been. De stift verdwijnt in de verre bovenhoek.
Nostalgie waaide zaterdag door het Emirates Stadium voor de wedstrijd tegen Everton. Met roodwitte dassen klonterden alle oude helden samen op de eretribune. Eén stoeltje, precies tussen Henry en Adams, bleef leeg. Doordat hij in Amsterdam met De Boer de hersens pijnigde over de spitspositie van Ajax (Bulykin of toch Lodeiro?), miste Dennis Bergkamp de zeventigste minuut van de wedstrijd. Een moment waarop zijn opvolger een nieuw punt in de historie van Arsenal markeerde. Alexandre Song chipt een bal over de verdedigingslinie van Everton, Robin van Persie loopt weg uit de rug van Jagielka. Het stadion veert op. Timing en techniek smelten samen als de linkerschoen van de spits de bal raakt. De volley slaat in naast een verbijsterde Tim Howard, Van Persie beslist de wedstrijd tegen Everton. Alle spelers op het veld, coach Arsène Wenger in de dug-out, de supporters in de vakken en alle iconen op het bordes geven een staande ovatie. Iedereen herkent de waarde van het moment: op het pleintje voor de hoofdtribune, waar voor de wedstrijd standbeelden van Herbert Chapman, Thierry Henry en Tony Adams werden onthuld, wordt naarstig ruimte gemaakt voor de volgende legende.

zaterdag 10 december 2011

Benton!

Het is onrustig in de catacomben van stadion Galgenwaard. Zware discodreunen verlaten de openstaande kleedkamer van de bezoekende club. ‘Daddy Cool’, een oude hit van Boney M., begeleidt luid de wedstrijdvoorbereiding van Feyenoord. Stewards van de thuisclub kijken verbaasd door de half openstaande deur. Bovenop de behandeltafel in het midden van de ruimte laat spits John Guidetti zijn heupen rollen. Bobby Farrell leeft!
Dan verschijnt Ronald Koeman in het kleedlokaal.
“Hey, Kwiedetti, kom van die tafel. Kappen nou!”
De jonge Zweed gehoorzaamt zijn trainer. Met een soepele sprong landt hij naast de ghettoblaster en draait het volume op nul. Schaken en Leerdam staken het meeklappen. Vlaar strikt zijn veters, doelman Mulder stopt zijn shirt behoedzaam in zijn broek. De gezichten staan weer op strak. Alle Feyenoorders kijken gedisciplineerd naar hun coach voor het instructiebord. De laatste tactische aanwijzingen voor de wedstrijd tegen FC Utrecht zullen volgen. De trainer laat nog eens zijn ogen over het elftal glijden. Je kunt een speld horen vallen. Als een volleerd herder heeft hij de kudde weer bij elkaar. Precies op dat moment laat John Guidetti een keiharde wind door de kleedkamer knallen.

donderdag 8 december 2011

Naakt

Een gure wind sleurde herfstbladeren door het steegje. Zwerfafval waaide doelloos op uit de container. Was er een uitweg? Schichtig keek de man over de schouder van de kolos, de kerel met de kale schedel en handen als kolenschoppen, die hem de weg versperde. De afstand naar de straat was niet groter dan een strafschopgebied. Er liepen mensen, ze droegen hun roodwitte dassen strak om de opstaande kragen. Een vergeefse poging om de kilte van de wedstrijd weg te duwen. Zouden zij toeschieten als hij nu ging schreeuwen om hulp?
Dirk, de kale reus, voelde de teleurstelling nog branden in zijn logge lijf. Breed stond hij voor zijn slachtoffer. Natuurlijk had hij de wedstrijd gezien. Hij zag alle wedstrijden van zijn club, sinds hij als dreumes van vier aan de hand van zijn vader de wandeling naar de lichtmasten van De Meer maakte. Altijd zingen, de club steunen in goede, maar ook in slechte tijden.
“Please, don’t hurt me,” piepte de man. Dirk was niet uit op geweld. Nooit geweest. Ondanks zijn indrukwekkende gestalte bleef Dirk ver weg bij relletjes of vechtpartijen. Hij deed geen vlieg kwaad, smeerde elke dag braaf de bammetjes voor zijn moeder. Humor, dat was zijn wapen. Regelmatig bulderde de lach van Dirk door de onderste ring van de Arena.
“Schei uit,” antwoordde Dirk met Amsterdamse tongval. Bestond er dan toch gerechtigheid? De kansberekening schoot door zijn hoofd. Hoe vaak was hij in de binnenstad na een wedstrijd op een lid van het arbitrale trio gestuit? Vanuit de diepe spelonken van het grote lichaam kroop langzaam de wens omhoog het grote onrecht om te buigen. Een buitenkans om de machteloosheid te zalven. Iemand die zijn club niet één, maar twee keer een geldig doelpunt ontnam, verdiende in de ogen van Dirk een lesje.
Twee minuten later verliet de grensrechter het donkere steegje. In zijn blootje. Koude windvlagen schuurden zijn Portugese kont. Nagestaard door verbaasde Ajax-supporters verdween hij als een dief in de nacht. Zijn armen bleven tijdens de strafexpeditie laag langs het lichaam om zijn mannelijkheid te beschermen. Nu wel.

zondag 4 december 2011

Gewetenloos

Italianen gaan over lijken:

sluipschutter Rossi,
aan zijn dolksteken
zou Socrates,

pas 30 jaar later bezwijken

donderdag 1 december 2011

Regen en wind

Helmut Ducadam, wie kent hem nog? Met zijn club Steaua Boekarest speelde hij, met op de bovenlip een prachtige Johan Derksen-snor, de Europacup 1-finale van 1986 tegen Barcelona. De wedstrijd eindigde in 0-0, maar in de bloedstollende strafschoppenserie wist de doelman vier penalty’s te keren, zodat de cup met de grote oren voor het eerst naar Roemenië ging. In 25 landen was live te zien dat Ducadam na zijn heldendaad dolgelukkig over het speelveld rende, het besef van zijn onsterfelijkheid drong meteen tot hem door. Na die gedenkwaardige wedstrijd in Sevilla is er echter nooit meer iets van hem vernomen.
Inmiddels begrijp ik hem.
Met het zesde speelden we zondag een bekerwedstrijd tegen Nieuw Woensel 8. Tja, de ‘beker’. Het is niet bepaald de Amstelcup. Niemand weet hoe de bokaal voor de reserve 6e klasse eruit ziet, laat staan welke naam hij heeft. Die desinteresse vertaalde zich in de lichaamshouding van mijn ploegmaten tijdens het verzamelen in de kantine. Ze straalden uit ook wel eens een vrije zondag te willen; nog een keer lekker omdraaien in de warme armen van een vrouwenlichaam, terwijl het novemberweer tegen het slaapkamerraam slaat.
Op het veld zag ik het zesde zich ongeïnspireerd door de wedstrijd worstelen. Door traag vallende regen en koude herfstwind struikelden we naar de 0-0 eindstand. Penalty’s. Ik zag mijn kans schoon, de contouren van mijn moment of glory werden langzaam zichtbaar bij het doel aan kantinezijde. Eén voor één wist ik de strafschoppen buiten de doelpalen te duwen. Bij de beslissende pingel strekte ik spiergroepen waarvan ik het bestaan niet kende, een pijnlijke maandagmorgen lag in het verschiet, maar toen de bal naast stuiterde, stroomde de onsterfelijkheid als lavavuur mijn lichaam binnen: het zesde bekerde door! Gek van opwinding rende ik naar mijn ploeggenoten. Ze deden hun best, de jongens, maar ter hoogte van de zestienmeterlijn wachtte me twee slappe highfives en een lauw compliment. Ik zag het direct in hun ogen: ja, leuk voor je, maar op zo’n bekerzondag maken we liever regen in wind in de echtelijke sponde, terwijl de kinderen zich beneden aan De taarten van Abel verlustigen.
Mijn vulkaan kwam meteen tot rust.
Net zoals het met Helmut Ducadam gebeurde, zal ook mijn hoogtepunt snel door de vergetelheid opgeslokt worden. Waar het huzarenstukje van de Roemeense keeper nog door heel Europa bekeken werd, sloeg behalve een verdwaalde straathond niemand de wedstrijd in Woensel gade. Vanonder de luifel voor de kantine keken de tien-uur-jongens van Nieuw-Woensel met een schuin oog toe. Hun wedstrijd zat er al op. Vijf van hen meldden zich tijdens onze strafschoppenreeks achter het doel. Drie van hen waren toen reeds dronken.

donderdag 24 november 2011

Mijn vriend Lothar

Het Nederland elftal, volgens deskundigen huizenhoog EK-favoriet, werd onlangs weggespeeld door Duitsland. Deze pijnlijke ervaring is in den lande nauwelijks doorgedrongen. Als een overlevingsreflex richt iedereen zich op het lawaai vanuit de Amsterdam Arena, waar baggerschuiten af en aan varen om alle clubiconen van modder te voorzien. Leedvermaak is prettiger dan pijn. Freud zou het verdringen noemen.
Intussen word ik gekieteld door heerlijke herinneringen. Als ik de aardappels sta te schillen of de kliko aan de straat zet, komen er aangename flashbacks binnen. Steeds opnieuw zie ik stoere Hollandse verdedigers tollend op hun benen, omver geblazen door een witte tornado. Heitinga en Mathijsen hulpeloos op de grond, terwijl Klose en Özil elkaar nog eens de bal toespelen, buiten bereik van een graaiende Stekelenburg. Het schudt alle zekerheden door elkaar. Die Mannschaft stond lange tijd gelijk aan ‘angermanagement’. Ongegeneerd schreeuwen naar het beeldscherm, de verbijstering over zo veel misplaatste arrogantie. Het ruimde alle opgekropte frustraties op. Inmiddels is het Duitse elftal een voetbalsprookje, een vrouw om verliefd op te worden, compleet met vlinders in de buik.
Dat ik daarin niet alleen sta, bleek afgelopen zondag op het sportpark, waar het zesde diep in de tweede helft de topper tegen DVS 3 besliste. Hongerig combineerden we de verdedigende linies stuk, zelfs in het vijfmetergebied werd elkaar nog de bal toegespeeld. Toen ging de trekker over. Een herhaling van de dialoog tussen Özil en Klose, een doelpunt als een dartele Duitse symfonie.
Deze wonderlijke goal voltrok zich op kunstgras, de vernieuwde ondergrond die ik deze zomer met grote twijfel aangelegd zag worden. Na twee maanden voelen de kunstsprieten als mijn eigen bed. De angst dat alle romantiek zou verdwijnen is ingeruild voor de tinteling van een warm bad. Met bubbels. Na mijn kruistocht tegen alle vernieuwingsdrang voelt een spectaculaire redding op het kunstveld als juichen met Matthäus na een onverwachte Duitse goal in de laatste minuut.
Verraad of niet, ik ben helemaal om. De Duitse lente zit in mijn kop. Ik fluit de hele dag schlagers van Heino en Freddy Breck, ik overweeg de aanschaf van een Audi, vanavond eten we Bratkartoffeln mit Sauerkraut en mijn carnavalskostuum ligt al klaar; ik ga als Mesut Özil.
In Lederhosen.

donderdag 17 november 2011

Brutus

“Kijk Edgar, wij hebben jaren op het veld gestaan. Wij zijn voetballers, we hebben jaren gezien hoe Ajax gerund moet worden. De andere leden van de raad snappen dat niet. Hun weten niet van de hoed aan de rand.”
Edgar Davids leunt relaxed in zijn leren fauteuil, de telefoon houdt hij losjes bij zijn oor.
“Daarom snappen ze ook niet dat Tjeu de juiste man is. Hij kén de zakenwereld, laat hem de club maar runnen. Wij regelen de rest wel. Nou, hoe denk je erover? Kan ik op je rekenen?”
De vraag dringt traag het hoofd van Davids binnen. Als een trein die met piepende remmen het station nadert. Kon er op hem gerekend worden? Terwijl hij de stem aan de andere kant van de lijn door hoort praten over oplossingen en verantwoordelijkheid, glijden de ogen van Davids over het schilderij aan de lange muur in de kamer. Het toont de overwinningsroes na een belangrijke voetbalavond in Wenen. Davids ziet zichzelf rennen over een veld naar een hoek van het stadion. In zijn handen torst hij een grote beker. Winston, Patrick, Michael, Clarence, ze rennen allemaal met hem mee.
“Nou, ik zal erover nadenken,” antwoordt Davids, “ik laat het je wel weten. Dag Johan.”
Nadat de verbinding verbroken is, drukt de oud-Ajacied meteen een nieuw nummer in. Terwijl de telefoon aan de andere kant overgaat, staat Davids op en loopt naar het kunstwerk. Met zijn ogen dicht op het glas speurt hij naar herkenbare personen. In de hoek linksonder vindt hij het gezicht dat hij zocht. Op de achtergrond, een paar meter voor de dug-out, staat een poppetje van een paar centimeter: de trainer die hem bij Ajax liet debuteren.
“Dag Louis, met mij,” zegt Davids als er opgenomen wordt, “we zijn eruit, de Raad van Commissarissen wil jou als algemeen directeur. Ik heb de Telegraaf al gebeld, ze maken nu een persbericht.”
“Da’s mooi!” de stem van Van Gaal klinkt opgetogen. “Dus alles is goed geregeld?”
In zijn huiskamer, met zijn blik nog steeds op de Europacupwinst aan de muur gericht, voelt Edgar Davids het antwoord schuren in zijn keel. Dan spreekt hij de woorden uit met het venijn van een dolksteek.
“Ja, alles is prima geregeld.”

zaterdag 12 november 2011

Fluiten met Van Marwijk

"Tja, kom dan maar naar Noordwijk," Roy Beerens voelde mijn teleurstelling. Na vele eerdere vergeefse pogingen om een interview te maken voor het clubblad, werd onze laatste afspraak gedwarsboomd door zijn selectie voor het Nederlands elftal. "Kom zaterdagochtend maar. Misschien is er een gaatje, ik mail je wel een perskaart."

De fluitconcerten van de wedstrijd tegen Zwitserland galmen nog na in mijn hoofd als ik die ochtend achter de rug van Bert Maalderink de hoofdingang van hotel Huis ter Duin binnenglip. Het voelt bijzonder. Het heeft enkele jaren geduurd, maar eindelijk voeg ik me bij het Nederlands elftal. Behalve mijn schrijfblok en mijn perskaart heb ik ook mijn voetbalschoenen bij me. Je weet maar nooit.
Op zoek naar het enige Bladella-lid dat ooit het oranje shirt over de schouders mocht dragen, volg ik de weg van obers en serveersters. Ze leiden me naar één van de huiskamers van het grand hotel. Het lijkt of ik onze eigen kantine binnenloop. In een hoekje kaarten Mathijsen, Heitinga en Cocu. Babel speelt met zijn telefoon, Braafheid en Bouhlarouz stoeien op een bank en aan de koffiebar informeert Hans Kraay jr. bij Stekelenburg hoe het met zijn hoofd gaat. Het lijkt net het zesde op zondagochtend, ik voel me er meteen thuis. Dan zie ik aan een tafeltje ineens Beerens zitten, de snelle aanvaller van AZ. Als jochie oefende hij zijn trucjes op het veldje voor mijn huis, nu spelen mijn kinderen daar.
"We vertrekken over een kwartier naar de uitlooptraining, daarna heb ik wel even tijd," zegt hij enigszins gehaast als ik naar hem toe loop. Twee extra uren in de boezem van Oranje, ik vind het geen straf. Zo vaak krijg je niet de kans om de machinekamer van het Nederlandse voetbal van dichtbij te bekijken. Terwijl de internationals aanstalten maken voor hun busreisje naar het trainingsveld, zoek ik het toilet op de gang op. Als het vocht rijkelijk loopt, hoor ik achter me iemand binnenkomen. Ineens staat de bondscoach naast me. Tussen fluwelen handdoekjes en driedubbelgelaagd toiletpapier sta ik te urineren met Bert van Marwijk. Dit is mijn kans, schiet er door me heen. Ik voel mijn voetbalschoenen branden in mijn koffertje. Dollen in de bus met Sneijder? Op doel tijdens een partijtje? Desnoods de ballen rapen die naast geschoten worden. Deze kans is uniek. De man naast me heeft de sleutel naar een once-in-a-lifetine-opportunity. Mijn hele leven lijkt plots een uitgestippelde weg naar dit moment. Naarstig zoek ik naar de juiste openingszin. Ik schraap mijn keel. Puur van de zenuwen begin ik een deuntje te fluiten. Van Marwijk draait zijn hoofd naar mij, vernietigend kijkt hij me aan.
“Alweer gefluit?”
Het klinkt als een norse rechter die gedecideerd het oordeel over de verdachte velt. Schuldbewust sla ik mijn ogen neer. Samen met de laatste druppels zie ik mijn kans op eeuwige roem in het putje van de pisbak verdwijnen.

zaterdag 5 november 2011

Huiselijk geweld

Met de jongens zit ik samen op de bank: Studio Sport. De beelden van FC Groningen - Feyenoord spatten van het scherm. Het inspireert onze jongste. Als Ronald Koeman met rode konen de 6-0 probeert uit te leggen, houdt onze zoon zijn Disney-bal omhoog aan de andere kant van de huiskamer.
“Wedstrijdje doen, papa?”
We weten allebei wat dat betekent: een potje op het scherpst van de snede in de vrije strook tussen eettafel en buffetkast. Tot de vijf, de keuken is ‘uit’, hands is penalty.
Ik win de toss en begin aan een flitsende opening, maar zie de Strootman-sliding niet aankomen. Via een tafelpoot rolt de bal tussen het sleutelkastje en de trap naar boven: 0-1. Jongste wijst met beide duimen naar Mickey Mouse op zijn rug. Het gejuich wekt oudste. Hij verlaat zijn kleurenboek en voegt zich bij zijn broer; ik sta tegenover een nummerieke meerderheid. De strijd intensiveert. Ik gooi een Chanturia-shuffle eruit, oudste tolt ervan en stoot de droppot van de kast. Geen tijd om op te rapen, we moeten door. Het publiek staat op de banken, net de groene hel van De Euroborg.
Bij de stand 4-4, mijn oksels zijn vochtig, het zweet parelt bij de jongens op het voorhoofd, snijdt een gelukkige één-twee mijn verdedigingslinie open. Vergeefs doe ik een uiterste poging het onheil af te wenden. Terwijl ik de plafondhoge ficus naast de kast meesleur in mijn val, tikt oudste het winnende punt tegen de achterdeur, die precies op dat moment openzwaait. Mama is thuis. Met open mond kijkt ze van haar juichende zonen naar mijn uitgestrekte lichaam tussen dropjes en een geknakte kamerplant. Ik lig in mijn eigen groene hel.
“Oh nee!” ze slaat ontzet de handen voor haar ogen.
“Ja, erg hè,” antwoord ik terwijl ik verslagen overeind krabbel, “kansloos verloren in eigen huis.”

donderdag 3 november 2011

Het water van Kameroen

Met grote ogen kijkt de voetballer om zich heen in de aankomsthal van Yaoundé Airport. Vrolijkheid in groen, rood en geel. Afrikanen duwen hun koffers voort op wankele karretjes, er wordt geschreeuwd voor een kiosk, een barretje met kleine kopjes koffie op hoge tafeltjes en een rij mannen met gekke hoedjes op het hoofd die bordjes voor hun jurk houden. Nergens leest hij zijn naam. Links en rechts vallen grote mannen elkaar in de armen. Ze bulderen.
Met een naam als verse boerenkool op een gezellige buurtmarkt is Willie Overtoom teruggekeerd in de hoofdstad van Kameroen. Het land van zijn eerste jeugdherinneringen. In een draagdoek op weg naar de waterput, de warme rug van zijn moeder. Geborgen schommelen onder strak hemelsblauw.
In het land van zijn vader brachten pindakaas en peperkoek hem groot. Op Hollandse klei leerde hij voetballen. Onlangs kreeg de voetbalbond van Kameroen lucht van de handige middenvelder uit de eredivisie en stuurde een uitnodiging. De Heraclied wordt een Ontembare Leeuw.
Met lichte tred veert hij naar de uitgang van de luchthaven. Het rumoer van de aankomsthal diende als voorspel. Een kakafonie van luid toeterende Europese wagens, gillende taxichauffeurs en het geschreeuw van straatverkopers met exotisch fruit en krokodillenleren tasjes over de schouder trekt hem het nieuwe hoofdstuk binnen. De stoplichten van Almelo liggen ver achter hem.
Overtoom zet zijn rolkoffertje op de rand van het trottoir en lacht zijn tanden bloot. Alsof hij opnieuw scheerzalf op zijn wangen smeert in een reclamefilmpje voor Rexona for Men.
“Taxi!”, schreeuwt hij, in de overweldigende chaos. Zijn hand schiet erbij in de lucht, alsof hij nu al juicht om een doelpunt van Eto’o. Willie gaat weer water halen.

donderdag 27 oktober 2011

Old soldiers

Het hoofdbureau van de NAVO staat tegenwoordig in Alkmaar. De beste militaire instructies worden deze dagen gegeven door AZ-coach Gertjan Verbeek. Wekelijks stuurt de trainer een peloton soldaten naar het front dat met ijzeren conditie de vijand wegblaast. Die slag won hij al in de voorbereiding. Vroeg in augustus stond Verbeek met zijn verwaaide kop ergens op een hoge duin te kijken hoe zijn manschappen zware zandzakken naar boven zeulden. Een blik op de stopwatch trok het harde gezicht open: weer kwam er niemand aan zijn tijd. Tijdens de wedstrijden gaat de drillsergeant niet meer voorop in de strijd, maar aanschouwt hij als een veldheer de opmars van zijn eenheid. Zowel aan het krachtige spel van zijn ploeg als de geblokte schouders van Verbeek zie je het af: de stormbaan is nooit ver weg. Het legt AZ geen windeieren, ze staan bovenaan in de eredivisie.
Goed voorbeeld doet goed volgen.
Ook de staalconstructie van het zesde wordt gevormd door mannen met een militair verleden. Het machinewerk van ons team steunt op de spierkracht van een paar ex-commando’s. Ooit werd hun uithoudingsvermogen gekneed tijdens snoeiharde exercities in koepeltentjes op koude Noorse bergtoppen en getergd pasten zij het geleerde toe op vredesmissies in het explosieve Midden-Oosten. Zij schuurden langs de grenzen van wat fysiek mogelijk is en keken ooit de dood in de ogen. Dan raak je niet in de war als de geïrriteerde linksback van Casteren 2 je diep in de ogen kijkt.
Gelegenheidsspits E. is ook zo’n guerillastrijder. Jarenlang diende hij het vaandelelftal als back. Elke zondag beet hij zich vast in de kuiten van de vijand om pas na negentig minuten los te laten. ‘Slijptol’ was zijn logische bijnaam die jaren. Met iets minder geslepen messen kwam hij enkele seizoenen geleden het zesde versterken. De aanvallers van de tegenpartij hoeven niet langer te vrezen voor hun kuiten, maar als verdwaalde aanvaller kletst hij met hetzelfde venijn zijn schedel tegen een strakke voorzet.
Dat de jaren je milder maken, geldt ook voor E.. Dat bleek afgelopen zondag in de rust van de bekerwedstrijd tegen Braakhuizen 5. De adrenaline van de eerste helft pompte nog door onze lichamen, het stoom kwam nog uit onze oren, maar met de kalmte van een Tibetaanse monnik ging E. ineens de rijen af. Met een opengeklapt broodtrommeltje trakteerde hij zijn ploegmaten. Op ananas.
“Hier jongens, neem een schijfje, zal je goed doen,” zei hij erbij.
Daar zaten we dan. De vechtmachine van het zesde werd in tien seconden teruggebracht tot een groep plattelandsjongeren op schoolreis. Alleen de jeugdpuistjes ontbraken. Even vreesde ik voor de totale ineenstorting van onze daadkracht in de tweede helft, maar het karwei tegen Braakhuizen 5 werd met 7-3 kundig afgemaakt.
Net als AZ bestormt het zesde de ranglijst met de wetten van de stormbaan. En op zijn tijd in de rust een lekker hapje vers fruit.

zondag 23 oktober 2011

Het viltje van René

Met duim en wijsvinger rolt René van der Gijp het bierviltje over een bijzettafeltje. Nerveus staart hij naar het televisiescherm waar Wilfred Genee en Johan Derksen in afwachting zijn van de uitslag.
“… en de winnaar is … Voetbal International!”
In de studio springt Genee een gat in de lucht, Derksen acteert een onderkoelde gangsterbaas uit de Godfather-trilogie. Dat valt niet mee met een snor die trots alle kanten opkrult. Een praatprogramma over voetbal, uitgezonden door RTL 7, de doodlopende straat van het Nederlandse omroepbestel, sleept de hoogste televisieprijs binnen. De belangrijkste bijzaak in het leven is hoofdzaak geworden. Het Nederlandse publiek verkiest borrelpraat over de spits van Heracles boven draaiende stoelen in een talentenshow en een spelprogramma vol list en bedrog in een ver land. Een diepgaande documentaire over de paringsdrift van de gnoe of een inzichtelijk programma over de integratieproblemen in een Haagse buitenwijk zijn niet besteed aan de kijker. Henk en Ingrid willen een komiek die Manolev belachelijk maakt en de verbale één-tweetjes tussen Derksen en Genee.
Thuis, in zijn riante herenhuis, zakt Van der Gijp terug in de comfortabele rugleuning van zijn driezitsbank. Vol ongeloof staart hij naar het beeldscherm waar de champagneglazen klinken. De schreeuw om zijn terugkeer zal alleen maar luider worden. Heerlijk, Van der Gijp die weer gierend uitbeeldt hoe Sneijder zijn Hummer bestuurt. Die grappenmaker heeft hij net na een lang gevecht achter zich gelaten. Het succes holde hem uit. Langzaam wordt de Rotterdammer weer zichzelf. De energie van Wilfred en Johan spat de huiskamer binnen. Ze staan te trappelen om door te gaan. De winst van de Televizier Ring bemoeilijkt de terugkeer van René van der Gijp naar het voetbalcafé van Voetbal International.
Het bierviltje ligt in tientallen stukjes versnipperd op het bijzettafeltje.

zondag 16 oktober 2011

Nierstenen

Zondagmorgen, kwart voor elf. Eén voor één druppelen de jongens van het zesde de kantine binnen. Vast beeld. Een vers kopje koffie, de nabespreking van de ochtendherhaling van Match of the Day en de kleine oogjes van middenvelder J.: het was weer een korte nacht. Zijn avonturen op het feest en de beschouwingen over de rare fratsen van Ballotelli, het geduikel van Suarez en de fraaie redding van De Gea worden snel vergeten als voorstopper A. zich meldt.
“Deze week twee dagen in het ziekenhuis gelegen na hevige buikklachten. Nierstenen,” zegt hij met het gezicht van de kazernecommandant die rapporteert dat de brand inmiddels meester is.
“Vergruisd?” wil rechtsbuiten R. weten.
“Nee, alleen medicijnen. Ik moet ze deze week nog uitplassen,” antwoordt A. luchtig.
Aan de hangtafel keren enkele magen zich om. Een enkeling verslikt zich met een pijnlijk gezicht in de koffie. We moeten er niet aan denken; een versteend kristal van een halve centimeter op bezoek in de plasbuis. De bal gaat al moeizaam rond door groeiende hangbuikjes en wijkende longinhoud, het beeld van de stoere strijders met sixpack die we ooit waren is al lang achterhaald. Maar nu al de eerste nierstenen? De teloorgang van het zesde lijkt ineens erg hard te gaan.
We zetten onze koffiekopjes neer en hijsen de stramme lijven in beweging voor de uitwedstrijd naar DEES 2. Bij het verlaten van de kantine werpen we nog een laatste blik op het rechterzijveld. Het elfde. Keeper Han eenzaam in zijn doelgebied. Han Hendriksen stond al op die plek toen ik me lang geleden voor het eerst meldde bij de senioren. Als een zwarte panter, maar met het grijs aan de slapen, bewaakt hij daar nog steeds zijn kooi. Een hoge voorzet waait in zijn richting. De benen met de kousen ver boven de knieën lanceren het oude lijf. De bal wordt voor instormende aanvallers weggegrist, achteloos laat hij de rechtsback het spel hervatten. Han, de 68-jarige soldaat van het elfde, zet alles weer in het juiste perspectief.
“Gelukkig,” zeg ik tegen A. als we naar de auto’s lopen, “we mogen nog een tijdje.”

zondag 9 oktober 2011

Oktober

“Zet ‘m op, veel plezier!”
Door de ruit van de tuindeuren moedigt mijn vriendin me aan als ik met de fiets naar het zesde vertrek. Ze gaat met de jongens aan de slag, pompoenen uithollen voor de kachel. De jongste heeft in een keukenla de bakvorm van Winnie de Pooh gevonden. “Zullen we ook een cake bakken, mama?” hoor ik hem nog net vragen als ik de poort sluit.
Bergeijk 5 vandaag, thuis. Regen en wind slaan me in het gezicht als ik door het dorp naar het sportpark fiets. De winkelstraat is verlaten. Een heel ander weekend dan zeven dagen geleden toen de eerste zondag van oktober werd ingekleurd door files richting het strand en overvolle terrassen. Nu lijkt de boom voor de kerk zich zuchtend over te geven. Nog een paar dagen, dan laat ie zijn bladeren los. Nederland is weer zichzelf.
Drie uur later fiets ik dezelfde route terug, wind tegen. Iedereen lijkt binnen te zitten voor een potje scrabble of op een kopje koffie bij oma. Ook het kerkgebouw geeft een eenzame aanblik. Lang geleden hoorde ik daar de priester preken over houvast in moeilijke tijden. Ik kijk naar de sporttas voor me, op het stuur. Mijn voetbalschoenen, scheenbeschermers, een handdoek en de verse herinnering aan fraai opgezette aanvallen, een mooie redding vlak voor tijd en de grappen in de kleedkamer. Een zondagochtend met het zesde geeft houvast genoeg, ook in woelige tijden. In een vast ritme trap ik de fiets naar huis.
“Gewonnen, papa?” roept de oudste vanuit de huiskamer als ik in de tuin verschijn. Bij het openen van de achterdeur ruik ik al de lucht van een verse appelcake.

dinsdag 4 oktober 2011

Een fado voor Ricky

Als de wagon piepend tot stilstand komt, verlaten twee jongemannen met een kwiek sprongetje de kabeltram. De ingang naar de Biarro Alto, de oude volkswijk van Lissabon, ligt voor hen. Ze kijken omhoog, naar de uithangborden van de barretjes en restaurantjes en wandelen dan het steegje in.
“Maar wat is dat dan, Stijn, zo’n fado?”
“Tja, het is eigenlijk een manier van zingen, het hoort een beetje bij de cultuur hier in Portugal. Het hele leven wordt erin bezongen, met veel melancholie en gevoel. Het klinkt wel mooi, vind ik.”
Ricky van Wolfswinkel, de nieuwe spits van Sporting, laat het antwoord op hem inwerken.
“Dus zoiets als Wolter Kroes en André Hazes bij ons? Met De vlieger en zo?”
Stijn Schaars kijkt opzij naar zijn ploegmaat. Twee maanden spelen ze nu samen in Lissabon. Hij kende de spits van FC Utrecht vaag van de wedstrijden uit de Nederlandse competitie, maar de transferzomer bracht hen samen bij de groen-witte ploeg in de hoofdstad van Portugal.
“Ja, Rick, precies zoals De vlieger van Hazes. Mafkees!” zegt Schaars schamper. Hij geeft er een vriendelijke por achteraan. Opgeruimd schuifelen de voetballers door het drukke straatje. Een avond stappen in Lissabon. Het buitenlandse avontuur pakt voorlopig goed uit, Van Wolfswinkel scoorde al enkele keren en Schaars’ rol op het middenveld groeit. Een dag eerder werd Lazio Roma in de Europa League met 3-1 verslagen. Vooral het tweede doelpunt, een hakbal van Van Wolfswinkel, zette het Estádio José Alvalade in lichterlaaie.
“Zou dit hier iets zijn?” Schaars wijst naar de bar aan linkerzijde. Uit het open raam klinkt een donkere vrouwenstem, begeleid door gitaar. “Adega do Machado”, leest Van Wolfswinkel boven de ingang, “kom, ik lust wel een biertje.” Samen betreden ze het café. Een klassieke toog aan de linkerzijde en veel ronde tafeltjes met krukken. Het is er aardig druk. Alle bezoekers hebben de ogen gericht op het kleine podium achterin, een zangeres verklankt de weemoed van het bestaan. Het harde vissersleven. Zwoegen met netten in een te kleine boot voor een karig loon en bij terugkomst in de haven is het liefje vertrokken.
Als de zangeres de Nederlanders opmerkt, stopt ze haar optreden. De oude Portugese wijst naar de spits van haar favoriete club. Onder het ravenzwarte haar verdwijnt meteen de melancholie uit de ogen.
“Olá, meu herói da meta magnifica contra a Lazio!” roept ze vreugdevol door het cafeetje. Alle aanwezigen draaien zich om naar de twee voetballers bij de ingang. Een luid applaus stijgt op. Handenschuddend vinden ze een weg naar een vrij tafeltje. De ober brengt meteen twee drankjes, op het podium wordt een nieuw lied ingezet.
Van Wolfswinkel knikt naar zijn landgenoot. “Ik geloof dat ik zo’n fado wel kan waarderen Stijn, het is hier net zo gezellig als bij Hazes!” Guitig zet hij het welkomstdrankje aan zijn lippen.

zaterdag 1 oktober 2011

De wereld draait door

Midden in de studio, aan de grote tafel, trekt Jan Mulder zijn broekspijp omhoog. Terwijl de toeschouwers voor de uitzending van die avond rustig hun plekje zoeken, toont de oud-voetballer zijn oorlogswonden.
“Kijk hier, halve finale om de jaarbeursstedenbeker, in 1970. Uit tegen het Internazionale van Mario Corso. Een trap op mijn standbeen.”
Nico Dijkshoorn zet zijn bril op zijn neus. Als een taxateur bekijkt hij het litteken.
“Allemachtig, een mooi museumstuk,” bromt Nico terwijl hij weer achterover leunt, “volgende maand ga ik ernaartoe, naar San Siro. Met Bob.”
“Bob?” vraagt Jan Mulder. Hij rolt zijn broekspijp verder omhoog.
“Mijn zoon. Hij wil al jaren naar Milaan. Gek van Seedorf.”
Het rechterbeen van Mulder is bloot tot boven de knie. Als een ervaren gids uit de Amsterdamse binnenstad laat de schrijver zijn lichaamsschade zien.
“En hier. Souvenir van Jürgen Sparwasser. Oefenwedstrijd in Oost-Duitsland, tegen FC Magdeburg,” de stem van Mulder stijgt een octaaf, “te laat ingezette sliding. Ik lag er vier weken uit.”
Priemend wijst de vinger van Mulder naar het eilandje van wild vlees, net onder de knie.
“Magdeburg?” Talkshowhost Matthijs van Nieuwkerk meldt zich aan tafel. Zijn jukbeenderen en de kwajongensachtige lokken geven de visagiste altijd het meeste werk. “Leuk stadje aan de Elbe. Er huisde een leuke voetbalclub in de jaren zeventig.”
“Nog vijftien seconden!” De bas van de opnameleider schalt door de studio. Het geroezemoes van het publiek verstomt. Van Nieuwkerk zit nog steeds in Oost-Duitsland. “Er speelden leuke voetballers. Die middenvelder van Magdeburg maakte op het WK van ’74 de enige goal voor DDR tegen West-Duitsland. Kom, hoe heet hij nu ook weer?” Naarstig graaft Van Nieuwkerk in zijn geheugen, terwijl hij naar zijn vaste beginplek voor de tafel loopt. “Schnupphase? Streich? Joachim Streich? Nico? Jan?!” De vragende blik van de gastheer is vergeefs. De huisdichter wandelt naar zijn hoekje met de kaars, Mulder pakt een stoel op de eerste rij. Hij houdt een wijsvinger tegen zijn lippen. Straks Matthijs.
“Vijf seconden!” De mededeling hamert door de stille studio. Alle ogen richten zich op de stijlvol geklede gespreksleider, die met de armen over elkaar in de camera tuurt. De live-uitzending staat op het punt van beginnen. Ineens draait hij zich om.
“Sparwasser! Jürgen Sparwasser!” Van Nieuwkerk kijkt met triomf in de ogen naar Jan Mulder. Op de eerste rij gaat een duim omhoog. Dan klinken de tonen van de begintune van het programma. De presentator gaat vol vuur los: “Het is woensdagavond, 28 september. Dit is De Wereld Draait Doorrrrr!”

maandag 26 september 2011

De stilte voor de storm

Zonder aanleiding vliegt de duif ineens op vanaf een reclamebord onderaan de tweede ring. De wild fladderende vleugels weerkaatsen een vreemd geluid tegen de lege tribunes. Alsof een Formule 1-bolide de pitsstraat inrijdt met aan flarden gereden rubber. Op de vijfde rij achter de dug-out volgt Kenneth Vermeer met licht samengeknepen ogen de vlucht van het beest. Even lijkt de vogel te landen op de lat van de goal aan de rechterkant, maar dan schakelt hij door en zweeft over het speelveld naar de linkerzijde. Ter hoogte van de zestienmeterlijn maakt de duif ineens hoogte en verlaat het stadion. Vandaag valt er weinig te pikken in Bernabeu.
Aan de overkant, ter hoogte van de zijlijn, scharrelt een oude terreinknecht. Met de toewijding van een dorpspastoor inspecteert hij het speelveld van Real Madrid. Alles in dienst van De Koninklijke. De schoenzool egaliseert de startbaan van Christiano Ronaldo en Angèl di Maria. Vermeer ziet het op zijn netvlies; een vlammend schot van Benzema, een kopbal van Higuain, zijn zestienmetergebied wordt versplinterd door een steekbal van Ozil, als een springveer verlaat hij zijn doellijn. Over een dag worden vele vragen beantwoord. De doelman staat op van zijn stoeltje, nog een keer gaan zijn ogen omhoog naar de blauwe muur voor hem. Het geluid van de verkeeraders aan de andere kant draagt licht het stadion binnen. Dan staat ineens Jan Vertonghen naast hem.
“Mooi hier, hè?,” vraagt de aanvoerder.
“Een beetje een dooie boel,” antwoordt de keeper droog. De gulle lach van de Ajacieden snijdt door het lege stadion. In de buurt van de middenstip kijkt de terreinknecht verstoord op van zijn precisiewerk.

zaterdag 24 september 2011

Koning van het plein

“Zo’n plofbal voetbalt heerlijk in de zaal!”
R. verkondigde zijn mening over de trage wedstrijdbal met veel overtuiging in de kleedkamer. Hij had er zin in. Het was de eerste wedstrijdavond van het nieuw gevormde team ‘Forza Voetbalreizen/Broerskozijnen.nl II'. Zeven volwassen mannen die elkaar vaag kenden vanuit verschillende vriendenkringen, het dorp en voetbalclub, klonterden die late maandagavond bij elkaar. Niemand zag het aankomen. Overdag was er nog hard gewerkt als architect, timmerman en wijkagent, maar het moment dat we gelijktijdig het nieuwe groene shirt en de wijde witte broek over het lichaam drapeerden en samen de voetbalschoenen onderbonden, was bijkans magisch: de geboorte van een nieuwe ploeg. Zonder training of tactisch praatje vooraf, grepen de radertjes naadloos in elkaar.
De plofbal rolde namelijk heerlijk. R. draaide elk gewenst moment weg van zijn tegenstander, bereikte B. wanneer hij wilde, steekpassjes van M. reten alle linies open, en dan nóg werd bij de tweede paal de ineens opduikende A. gevonden die het doelpunt mocht afdrukken. Jonge veulens, voor het eerst los in de wei.
Ooit bracht Hugo Borst het in beeld met zijn zaalvoetbalgroepje ‘Wakker In Alles 4’. Een camera registreerde hoe de vriendengroep zich verzamelde in een Rotterdamse sporthal. Met het grijs aan de slapen en een vervaagde sprintsnelheid, scheen in elke actie de glans van het speelkwartier door. Je herkende de glorie van het schoolplein. Dertig jaar geleden werden de doelpalen gevormd door twee jassen op de grond. Na de aardrijkskundeles en de staartdelingen van de meester volgde het toetje van de namiddag: de strijd tegen de jongens van 6b, totdat de schemer viel. Thuis met een gelukzalig gevoel aanschuiven achter een bord aardappelen met jus.
Het tweede elftal van ‘Forza Voetbalreizen/Broerskozijnen.nl’ bezit hetzelfde onuitroeibare jongensvuur. Het stuwde ons maandag naar een 14 -4 overwinning. De euforie onder de douche was bijna tastbaar. Slechts de nacht scheidde ons van een nieuwe werkdag op kantoor en de steiger, maar voor even waanden we ons weer de koning van het schoolplein.

donderdag 22 september 2011

Vastberaden

De muur is hoog, erg hoog. De afbakening torent als een onbedwingbaar fort boven de kleine jongen uit. Koortsachtig denkt hij na hoe hij de stenen wal zal bedwingen. Meer dan ooit vervloekt hij zijn beperkte lengte. Waren zijn vrienden nu maar hier. Het postuur van Yves of de spieren van Filip zouden nu goed van pas komen.
Zoals elke namiddag had hij op het pleintje geoefend met de bal. “Je bent te klein, te weinig fysiek.” De woorden van de trainers van Stade Leuven galmden hard na in zijn hoofd. Hij zou ze wel eens wat laten zien. Met veel venijn had hij schoten afgevuurd op het ijzeren goaltje. Het laatste schot sprong hoog op via de lat en was in de tuin van buurman VandeBeule gestuiterd. Uitgerekend bij buurman VandeBeule, de kluizenaar van de straat. Je zag hem nooit, niemand wist waar hij werkte. De bal van Filip landde ooit in dezelfde tuin. Nooit teruggekregen. Waarschijnlijk aan stukken gereten door Boef, de woeste bouvier die maar één taak had: iedereen op afstand houden.
Met een huivering zet de jongen zijn fiets tegen de muur en klimt via de stang op het zadel. Hij strekt zich. De vingertoppen grijpen de bovenste stenenrand. Met alle kracht trekt hij zich omhoog. De klinkers schuren ruw zijn knieën open. Buiten adem krijgt hij een voet op de top. Dan ziet hij de bal voor de deur van het fietsenhok liggen. Sneller dan een kat in het nauw springt de jongen via een stapel brandhout in de tuin en grijpt het leder. De deur van het woonhuis slaat open als de jongen via de regenton de terugweg heeft ingezet.
“Jij, Mertens, kleine rat! Blijf van mijn grond!” Door het schelden van de buurman en het rauwe geblaf van de waakhond, denkt de jongen niet na over de sprong. Met een harde klap landt hij op zijn gympen. De jongen trekt zijn kleren recht en veegt het bloed van zijn benen. Terwijl buurman Vandebeule zich weer binnen verschanst en Boef langzaam tot rust komt, kijkt hij trots naar de hoge rand die hij net bedwongen heeft.
“Niemand houdt me tegen. Niemand!” zegt de kleine voetballer vastberaden.

donderdag 15 september 2011

Lierke plezierke

Met twee vrienden stond ik voor het stadion van Lierse SK. Voor het loket met het bordje ‘bestelde kaarten’ zagen we hem ineens staan. De haren hagelwit, diepe groeven in het gezicht en nog steeds een afgetraind lichaam: Gerrie Mühren. Nonchalant leunde de oud-Ajacied in jeans en een kek jasje tegen een hek, wachtend tot het loket openging. We zwegen prachtig. Bernabeu was ineens dichtbij. In een ver verleden hield hij tijdens de wedstrijd tegen een vijandig Real Madrid treiterend de bal hoog. Die drie seconden van verhevenheid hingen, daar voor het loket in Lier, onwrikbaar rond zijn hoofd.
Met Mühren begon de avond prachtig en die toon werd voortgezet tijdens de warming-up. Een mix van Belgen en Afrikanen gooide het lichaam los, terwijl de zonsondergang het kleine stadion in een rode gloed zette. Het broodje cervela vulde aangenaam de maag. In het seizoen ’97-’98 werd hier nog Champions League gespeeld, maar de vreemde tribunepartij deden me eerder denken aan die avond bij SK Lommel waar een steward op mijn vraag waar het toilet zich bevond, antwoordde: “Allez, zoek maar een eik achter het vak.”
Deze sfeer werd prachtig ondersteund door reclameborden als ‘Steylaerts, voor al uw tegels en badkamerrenovatie’ en luidruchtige supporters in geel-zwart in het vak naast ons. Ze schreeuwden hun kelen nu al schor en keken uit naar de rest van de avond voor het andere plezier in Lier, café Fagoempel.
Na het eerste fluitsignaal zagen we de verwoede pogingen van de thuisclub om Lokeren onder druk te zetten. Vergeefs. Het enige lichtpunt van Lierse SK vormde keeper Eji Kawashima. Met de routine van een oude zeebonk probeerde hij lijn te brengen in de chaos voor hem. Ooit groeide hij op in het land van de rijzende zon, nu een baken van rust in Oost-Vlaanderen. Kawashima, keizer van Lier. Hoe eenzaam zou hij zich voelen straks, in kimono achter zijn kommetje miso-soep, in zijn appartement tegenover garage De Clerq Paul, ook voor winterbanden?
Ook de Japanse doelman kon niet voorkomen dat Lierse SK een 1-0 zege in de laatste seconde van de verlenging weggaf. Vloekend verdwenen de fans achter gevels met Maes pils, terwijl wij naar huis terugkeerden. In de stilte voor het kaartloket met Gerrie Mühren zat meer voetbal dan in de gehele wedstrijd, maar de avond bood verrassend veel plezier. Een bezoek aan Lierse SK is als een avontuur van Suske en Wiske en het drinken van een rond glas Palm: Belgische weelde.

zaterdag 10 september 2011

Zweetdruppels

Het geluid van vallend water vanuit de doucheruimte vulde de kleedkamer. Terwijl O. en V. voldaan hun lichamen wasten na de behaalde overwinning, raapte ik mijn spullen bij elkaar tussen losgetrokken stukjes tape en neergekwakte wedstrijdshirts. De rest van het zesde bestelde een koel pilsje aan de bar. Door de lome zomerhitte was het warm in het lokaal, erg warm. Mijn blouse plakte aan mijn romp, elke beweging leidde tot nieuw vocht op mijn voorhoofd. Passief leunde ik achterover. Langzaam drong de dialoog vanonder de douche tot me door.
“…dat boek kun je gewoon lenen bij de bieb,” vertelde O. met dezelfde vanzelfsprekendheid waarmee hij in het veld hoge voorzetten wegkopte.
“Maar staan er ook plaatjes in dan?” wilde V. weten. Zijn interesse was gewekt.
“Ja, heel handig is dat. Die technieken zijn soms best ingewikkeld.”
Het bleef even stil. Door het openstaande raam hoorde ik het opwarmen van het achtste. Hun spits riep fel om de bal.
“We zijn heel rustig begonnen. Met de bijtkus.” Met een klik opende O. zijn shampooflesje.
“De bijtkus?” V. had geen idee.
“Ja, moet je op verschillende plekjes toepassen. Worden ze helemaal gek van.”
V. drukte nog eens op de doucheknop. Zijn wasbeurt was duidelijk nog niet ten einde.
“Via de grote poort, het liefdeswiel en de halve maan kom je bij het mengen van sesam en rijst. Maar het allerlekkerst vinden ze de Yoni-massage,” ging O. op docerende toon verder. Naast de wreeftrap en het doodleggen van de bal in de nek, beheerste hij blijkbaar nog meer technieken.
“Een beetje aaien en kneden, bedoel je?”
“Maar niet op de rug of zo, dat doe je dus dáár.” Graag had ik om het hoekje gezien welke plek van het lichaam O. aanwees, maar inmiddels had ik wel een idee.
“Als je de techniek juist toepast, worden ze als was in je handen. Het geheim zit hem in ….”
Al een paar minuten zat ik stil op het houten bankje. Ik bewoog geen vin, maar het zweet gutste in golven van mijn voorhoofd.

donderdag 8 september 2011

USA American Shop

Het hield me de hele dag bezig. Ik las een mooi stuk van Jan Mulder en in een achteloze bijzin stond het: “Als ik opsta, doe ik mijn Anderlecht-trainingsbroek aan. Ja!” Prachtig beeld. Jan Mulder in een oude sportbroek uit 1970, onderuit gezakt op de bank met de ochtendkranten. Met aan zijn kont de herinnering aan een glorieuze tijd als Anderlecht-aanvaller wandelt hij door het wereldnieuws. Alsof alle citaten uit het kamerdebat beter verteerbaar zijn met de echo van trainer Sinibaldi in het oor en het Astridpark op de achtergrond. Alsof je nog meer van het vloeiende aanvalsspel van het Nederlands Elftal geniet als je jezelf voorhoudt nog steeds langs die voorstopper van Brugge of La Louvière te kunnen snellen. Ook voor Jan Mulder dendert de tijd echter voort, maar door zijn trainingsbroek reist zijn bloeiperiode als spits in Brussel als een maatje met hem mee.
In mijn klerenkast ligt ook zo’n relikwie. Eind jaren tachtig was het elftal waarin ik toentertijd speelde wekenlang in lichte staat van opwinding. De plaatselijke spijkerbroekenwinkel had namelijk besloten het team in nieuwe trainingspakken te steken. Het moment dat we gezamenlijk uit het kleedlokaal kwamen, was magisch. Vijftien trotse jongens strekten de spieren in een donkerblauw Adidas-trainingspak. Over het jack liep een lichtblauwe baan met daarop de naam van onze gulle sponsor: USA American Shop. De broek ging, waarschijnlijk door het vele vallen, snel ter ziele, maar het jack is tot op de dag van vandaag in goede staat. Zo’n vijftien seizoenen ging het jasje in de sporttas mee naar de wedstrijden. Het doorstond de knoet van de wasmachine en elke commerciële trend. Lang voordat retro mode werd, warmde ik me op in een trainingsjack dat de herinnering aan een mooie periode in leven hield. Het rook naar onbezorgde jeugdjaren. De tijd van de Wie-kent-kwis op de zaterdagavond. Juichen als Fred Oster in een marmottenbak André van Duin en Mieke Telkamp naar de duizend liet lopen. De jaren dat je onder de douche luid de hits van Milli Vanilli en Roxette zong. Pas enkele seizoenen geleden, toen middenvelder E. met zijn bedrijf het zesde in nieuwe trainingsjacks stak, kwam mijn jasje terecht in de klerenkast bij het stapeltje ‘oud en voldaan’.
Aanstaande zondag stuit het zesde op onvermijdbare vernieuwingsdrang: we gaan voor het eerst een thuiswedstrijd spelen op kunstgras. Ik weet het, de dag van morgen is veel belangrijker dan die van gisteren. Het zesde zal als een roedel hongerige wolven de toekomst binnendenderen, maar ik stop uit voorzorg mijn oude trainingsjack in mijn sporttas. Als we zondag onwennig het onberispelijke groene laken moeten betreden, draag ik het verleden over mijn schouders met me mee. Als een maatje, net als die oude Anderlecht-broek van Jan Mulder.

donderdag 1 september 2011

PSV werd het niet (1)

Van Ralf Edström weet ik veel. Zijn lichaamshouding, de manier waarop hij rende, zijn bakkebaarden. Ik weet nog precies hoe bij vochtig weer zijn manen aan zijn voorhoofd plakten en dat hij uit Zweden kwam, een land waar ze praatten als het theelepelvrouwtje. Maar ik herinner ik me vooral hoe hij, als Kees Krijgh de bal veroverd had en Gerrie Deijkers een voorzet verstuurde, hoog boven een kluwen spelers uittorende en de bal binnenknikte. Hoe hij daarna juichte met Lubse en Nick Deacy en rustig terughuppelde naar eigen helft. Ik stond op de jongerenrang in het PSV-stadion en zag het gebeuren.
Mijn jeugd voltrok zich in Bladel, een dorp in het zuiden. Nog voordat ik de juiste leeftijd had, meldde mijn vader me daar aan bij de plaatselijke voetbalclub. Zaterdagen verliepen in een vast ritme: ‘s morgens speelde ik mijn wedstrijd voor VV Bladella, in de middag klonterde ik met jongens uit de buurt samen op het veldje achter school. Voordat de partij begon, meldden we gretig welke spelers we waren. ‘Edström’ deed vaak mee. Daarna in bad en terwijl het spek in de pan sudderde, keek ik naar Die Sportschau. De Bundesliga diende als voorgerecht voor de rest van de avond, want op televisie gaf Manni Kaltz bananenballen die Horst Hrubesch, hoog opspringend, achter Norbert Nigbur binnenknikte. Met mijn vader reed ik vervolgens naar het vaste parkeerplekje in Eindhoven. We wandelden langs de Steentjeskerk naar het stadion, hij had een seizoenkaart voor de lange L-zijde en zette me af bij de Jongerenrang. De geur van snert met draadjesvlees rook ik al van ver.
Als tienjarige keek ik op tegen de rest van de jongerenrang, een tribunevak achter een cornervlag, tegenover de L-zijde. Opgeschoten schooljeugd met puisten, ze vertelden verhalen over naakte meisjes die ze gezien hadden over de muur van het meisjeslokaal, ik hing aan hun lippen. Zonder baard in de keel zong ik met hen nog voor de wedstrijd het vijandelijke vak toe. Een vermetele poging om supporters van AZ’67 en PEC Zwolle te imponeren. Ik geloof niet dat het werkte. Tegelijkertijd zag ik vanaf mijn plekje de warming-up van Jan van Beveren, de lenige doelman die grootser door het doelgebied zweefde dan een buizerd boven de bosrand. Achter school had ik als Johan Neeskens, Willem van Hanegem en Ralf Edström over het veld gedenderd, door de reddingen van Van Beveren stond ik voor het eerst op doel.

Jarenlang zong ik het strijdlied mee als de teams in twee rijen het veld opkwamen:

“Voor Rood-Wit gezongen, vol man'lijke kracht,
een lied met ons allen, want eendracht maakt macht,
wij trekken ten strijde, een strijd vol van vree,
vooruit nu Rood-Witten, vooruit PSV.”


Om mij heen werd het lied met vuur gezongen, het kwam van diep. Voor mij was het niet meer dan een leuke zaterdagavondvulling, ik verbaasde ik me dan ook over de verbetenheid waarmee de woorden geuit werden. De gezondheid en de familie-eer leken op het spel te staan. Het heeft een tijd geduurd voordat het besef kwam dat dat vuur er bij mij niet in zat. Althans niet voor de club waar mijn vader me heen gebracht had; ik was geen PSV’er.

Veel later, mijn liefde voor het voetbal woedde al die tijd als een veenbrand in mijn lichaam, maakte ik er een gewoonte van om met vrienden wedstrijden in het buitenland te bezoeken. Vooral de stadions in Engeland waren een mikpunt. Het hoge tempo, de liederen, de shirts en de tribunevakken direct aan de zijlijn, we kregen er geen genoeg van. Op weg naar een wedstrijd van Queens Park Rangers ontmoetten we in de kanaaltunnel een jonge vent. Hij vertelde dat hij elke twee weken afreisde naar Londen voor een thuiswedstrijd van Arsenal FC. Zijn hele sociale leven en salaris ging eraan op. Terloops voegde hij eraan toe dat hij alle stadions uit de bovenste vier Engelse leagues al bezocht had. “Waarom dan de keuze voor Arsenal?” vroegen we hem. Plechtig keek hij in de verte (die in de ondergrondse tunnel afwezig was) en sprak zijn diepfilosofische waarheid:
“Je kiest geen club. De club kiest jou.”
Statige woorden, maar ik zag hem nog niet zo snel spreken op een congres over de ziel van de voetbalsupporter. Zijn kapsel, zijn overacting en zijn opmerkelijke opofferingsgezindheid om het doel te bereiken, deden me eerder aan Dries Roelvink denken. Toch lieten zijn woorden me niet los. Ik dacht terug aan mijn tijd op de PSV-tribune. Als de theorie van Dries klopte, had de club uit Eindhoven mij, ondanks alle inspanningen van mijn vader, niet gekozen.
(wordt vervolgd)

PSV werd het niet (2)

Toen ik eenmaal door had dat ik in Eindhoven een vreemde eend in de bijt was, dreef ik steeds verder weg van het PSV-gevoel. Als een bootje dat wegdrijft van het vasteland. Ik zong niet meer mee met het clublied als de teams het veld opkwamen en ik juichte steeds minder voor doelpunten tot er zelfs geen arm meer in de lucht ging. Er kwam sympathie voor tegenstanders die bruut werden beschimpt. Mijn voetbalpuberteit diende zich aan: ik onttrok me aan de massa en was langzaam op zoek naar mezelf. Natuurlijk was er verwantschap met mijn tribunegenoten, ik was een kind van de Kempen. Ik hield van vergezichten met grazende koeien in de wei onder een blauwe lucht met stapelwolken, terwijl de geur van kippenstront je neus doormidden sneed, maar het wereldbeeld van de plattelandsjongeren om me heen week af van dat van mij.
Een type als Frank Kramer, de buitenspeler van Haarlem, werd met hoon ontvangen. Behalve door zijn koddige loopje stond hij ook bekend als presentator van het tv-programma Avro’s Sportpanorama. Eigenzinnig meldde hij zich in zijn Deux Chevaux bij de studio’s in Hilversum, waar hij olijk de samenvatting van Volendam tegen NEC aankondigde. Voetballers hadden veel tijd over in die periode, want daarnaast zong hij ook in het popbandje Full House, dat met ‘Standing on the inside’ bescheiden de hitparade beklom. De smalltownboys naast me, die niet verder dachten dan Boxtel en Best, wisten er wel raad mee: “Homo!”
Intolerantie werd als deugd gezien. Door de rijen zoemde de overtuiging dat iedereen die anders was of zich anders gedroeg afwijzend benaderd mocht worden. Een vijandige reflex uit zelfbehoud. Een speler die in de Voetbal International bekende wel eens een boek te lezen, werd met argwaan bekeken, iemand die het haar langer droeg dan een soldaat in oorlogstijd was meteen een hippie. De entree van Ruud Geels die het tegenovergestelde demonstreerde, leverde alleen in de eerste helft al 37 synoniemen op voor het woord ‘kaal’ op. De supporters van PSV sloten liever spelers in de armen als de gebroeders Van de Kerkhof, of later Berry van Aerle. Zij kwamen uit Helmond, daar vind je geen ateliers of zweverige types die met een opgerold matje naar de yogales fietsen. Aan de Frederiklaan regeerde de cultuur van ‘Toi, toi, toi met Ted’, carnaval op Stratumseind en lachen om de kleine tietjes van Renée Soutendijk in Spetters. In de rust galmde hits door de speakers met refreinen als ‘Jan Klaassen was trompetter’ en, meer recent, ‘Kedeng Kedeng’. Guus Meeuwis’ jaarlijkse triomftocht door het Philips-stadion is niet zo vreemd als het lijkt.

Op 29 maart 1978 speelde PSV de halve finale om de Uefacup tegen Barcelona. Het werd een eye-opener. De vedette van PSV was die jaren Willy van der Kuijlen. Twee turbodijen die zich loom in het strafschopgebied meldden. Kapbeweging links, kapbeweging rechts en dan ‘Skiete Willy!’. Hij kwam ook uit de omgeving en had de oogopslag van mijn overbuurman die op werkdagen met een broodtrommel onder de snelbinder naar de fabriek fietste, Van der Kuijlen werd op handen gedragen.
De wereld moest volgens mij groter zijn.
Mijn vader had kaarten geregeld voor het duel met de Catalanen. Ik telde de dagen af en op de wedstrijddag zat ik zenuwachtig op de bank te wachten tot het avond werd. Ik ging, ver voor het youtube-tijdperk, de speler zien die Ajax drie Europacups had bezorgd. Ik had horen zeggen dat hij Keizer, Neeskens en Swart de weg had gewezen en de bal neerlegde waar hij wilde. PSV won die avond met 3-0, maar vanaf die wedstrijd speelde ik op het veldje achter school alle ballen met buitenkant voet, precies zoals Cruijff. Ik had de ware aard van voetbal gezien; mijn tweewekelijkse tocht naar het PSV-stadion kwam ermee ten einde.
(wordt vervolgd)

PSV werd het niet (3)

Verbroken verhoudingen gaan vaak gepaard met een nare nasleep. In de speelfilm ‘When Harry met Sally’ betoogt Harry met veel gevoel voor drama dat de honingzoete herinnering aan de verliefdheid uiteindelijk wordt verjaagd met rondvliegend serviesgoed en de strijd om de salontafel. De film laat op humoristische wijze, via spitse dialogen en oneliners, de valkuilen van een relatie zien. Harry groeide in anderhalf uur overduidelijk naar Sally toe, PSV en ik bewandelden de omgekeerde weg. Zonder smart, zonder verwijten of vervelende ruzies over de inboedelspreiding trokken we ons eigen plan.
Als oude bekenden kruisten in 1985 onze wegen weer, ik ging een wedstrijd spelen tégen de roodwitten. Niet vanwege mijn talent dat zich stormachtig ontwikkeld had, maar VV Bladella vierde haar 75-jarig bestaan en de profclub kwam het jubileum opluisteren. De tweede helft mocht ik het doel van de thuisclub verdedigen, ik warmde me op met Rob McDonald, de nieuwe spits van de Eindhovenaren. Na wat ballen over en weer, ontspon zich tussen ons een diepgaand gesprek:
“Are you playing the second half?”
“Yes”
“Me too”
We verloren met 0-10, maar ze schoten best vaak tegen me op. “Goed gespeeld, jongen,” zei Hans van Breukelen na de wedstrijd tegen me, terwijl de handtekeningenjagers om ons heen dartelden. Warme woorden die later veel aan kracht inboetten toen ik Van Breukelen als tv-analist hoorde oreren. Zoveel kijk had hij er niet op. Na de jubileumwedstrijd werden alle spelers verwacht in de speciaal voor genodigden ingerichte feesttent met warm buffet. Aan een lange tafel zat ik tegenover de PSV-spelers. In de snor van Hallvar Thoresen zat vermicelli en ‘Pico’ Berghuis zou geen moment opvallen als we hem meegenomen hadden naar de El Dorado, de kroeg in Bladel waar het toentertijd allemaal gebeurde. Het beeld van die ooit zo onaantastbare voetballers brokkelde tot aan de fundering af.

Ik probeerde het nog één keer, in 1993. In Italië stond het affiche AC Milan – PSV geprogrammeerd, een groepswedstrijd voor de Champions League van dat jaar. San Siro lonkte. De thuisbasis van Internazionale en AC Milan, clubs met een rijk verleden. Maar ook het stadion waar Rinus Israel voor Feyenoord de cup met de grote oren mocht optillen en de plek waar Van Basten de dop van een flesje Bavaria schoot. Maar op de vertrekbaan van Welschap galmde het al door het vliegtuig: “Eindhovuh, Eindhovuh, Eindhovuh…, Eindhovuh, Eindhovuh, Eindhovuhuh!” De reden van mijn zelfgekozen verwijdering sloeg me weer in het gezicht. Ik keek uit het raampje, daar lag de stad die sierlijk bezongen werd. Verder dan het Evoluon, het Van Abbe-museum en de Ikea met het bruikbare kastje ‘Björn’ ging het niet. Deze dag ging lang duren. De machines onder de vleugels loeiden echter volop, ik kon niet meer terug.
Eindhoven is de vijfde stad van Nederland. Een regio met een kleine achterban en, naast het hondstrouwe Philips, weinig sponsormogelijkheden. In de tijd van mijn eerste stadionbezoek golden Ajax en Feyenoord als topclubs, zij zetelden in grote steden die als culturele en economische magneten op de omgeving werkten. Op voetbalgebied startte dat gegeven aan het begin van de vorige eeuw een natuurlijk rijpingsproces dat via een gestage ontwikkeling tot clubs met traditie en titels leidde. PSV daarentegen groeide op in de provincie en dat voelde als een handicap. Lang heeft het last gehad van een Calimero-gevoel en werd er naar anderen gewezen: “Ja, maar zij dan!?” De verwijtende vinger ging naar scheidsrechters die vermeend partijdig waren en de privileges van het grootkapitaal. ‘Studio Sport’ heette in Brabant ‘Studio Ajax’. Maar PSV overwon deze groeistuipen, de laatste twee decennia wonnen ze de meeste landstitels en bracht het spelers voort als Romario, Ronaldo, Van Nistelrooy, Robben en Afellay. Dat is knap en verdient respect. Werd de club aanvankelijk nog gezien als een piepend kuiken met een minderwaardigheidscomplex, inmiddels is PSV de Lucille Werner van het Nederlandse voetbal; ondanks je beperking door doorzettingsvermogen toch in de top terecht komen.

De route naar de nationale top werd ingezet in de jaren zeventig, de tijd dat ik me vergaapte aan Ralf Edström en Jan van Beveren. Voorzitter Groeneveld en manager Van Gelder zwaaiden in die periode de scepter. Deskundige mensen die Kees Rijvers als voerman op de wagen zetten. Als speler vormde Rijvers ooit de voorhoede van Oranje met Wilkes en Lenstra, een leerschool die ertoe leidde dat hij als trainer PSV de eerste landstitel bezorgde sinds 1963 en de eerste Europese prijs, de Uefacup in ’78. De tweede beker, de Europacup voor landskampioenen in ’88, kwam op het conto van Guus Hiddink. Toen nog een beginnend trainer, bouwend aan wereldfaam. Voor de eerste keer liet hij zijn trucje zien. Van de groep, met sterke karakters als Lerby, Gerets, Kieft, Nielsen en Koeman, maakte hij een winnende machine.
De verantwoorde wijze waarop PSV op successen joeg, werd in 1996 onderbroken met de aanstelling van Harry van Raaij als voorzitter. Door zijn rollende oogjes en het ontbreken van een nek oogde hij als de seniele oom op een verjaardagsfeestje, maar met cijfers was hij een wizard. Na periodes met Dick Advocaat, Bobby Robson en Eric Gerets, wist hij opnieuw Hiddink, die inmiddels de wereld aan zijn voeten wist na de zegetocht met Zuid-Korea, te strikken. Guus ging opnieuw een bakje koffie drinken met de spelers, nam ze mee op de motor door de Achterhoek en ging met ze golfen. Hij masseerde de zielen van Gomes, Alex, Cocu, Park en bracht PSV tot op de drempel van de Champions League-finale. Achter de schermen nam de voorzitter echter onverantwoorde financiële risico’s. Hij wilde te graag met de beperkte middelen die PSV voorhanden had. Een Skoda zijn, maar als een glimmende BMW over de Europese wegen willen razen. Met zijn riskante beleid belastte Van Raaij zijn opvolgers. Om de huishouding gezond te houden, moesten kunstgrepen toegepast worden. Onlangs werd voor vele miljoenen de grond onder het stadion aan de gemeente verkocht. Guus Hiddink heeft zijn conclusies inmiddels al lang getrokken: hij kocht een grachtenpand in Amsterdam.

Goed beschouwd valt er een parallel te trekken tussen het leven van Jan van Beveren en dat van PSV. Vanwege een conflict over zeggenschap van spelers vertrok de onlangs overleden doelman ooit abrupt uit een trainingskamp van het Nederlands Elftal. Het betekende in Nederland het einde van een prachtige sportloopbaan. Eén van de beste vaderlandse keepers ooit trok gedesillusioneerd naar de Verenigde Staten en liet ons eenzaam achter met een nerveus springende Pim Doesburg. Op vergelijkbare wijze roffelt PSV op de zware deuren van de villa’s, verderop in de straat. Tot een verbanning zal het met PSV niet komen. De club zal de lichtstad trouw blijven, maar de werking van de slagschaduw vanuit de grote stad blijft latent aanwezig.
(wordt vervolgd)

PSV werd het niet (4)

Nee, om verschillende redenen werkte het niet tussen PSV en mij. We kozen elkaar niet. De vraag wie het dan wel werd, beantwoord ik graag met de geloofsbrieven van Hans de Booy. De zanger houdt van alle vrouwen, zijn hart is veel te groot. Dat van mij ook. Na mijn betovering in maart ’78 door het spel van Cruijff sloot ik verschillende clubs, spelers en stadions aan de borst. Voetbal nestelde zich in het rijtje eten, drinken, slapen, de liefde bedrijven en stoeien met je kinderen, het hoekje met de primaire levensbehoeften. Ik geniet van elftallen met een doordachte aanvalsdrang, clubs die durven te bouwen aan een team hebben mijn aandacht. Het Ajax van Van Gaal, een groep jonge honden op weg naar de wereldcup, vond ik fascinerend. Barcelona onder Rijkaard en daarna Guardiola, het niet aflatende bouwen van Arsène Wenger met Arsenal, het oude Highbury beschouw ik als een verloren dierbare. De vrije trappen in 2002 van Pierre van Hooydonk, de balbehandeling van Afellay. De veelbelovende combine tussen FC Twente en Co Adriaanse, een wedstrijd in de Alianz Arena, ik zou het graag eens meemaken. Ook het stadion aan de Frederiklaan heeft zich geweldig ontwikkeld. De L-side en de jongerenrang zijn er al lang niet meer. PSV bezit een mooie voetbaltempel. Toch gaan daar mijn gedachten terug naar die rondreis door de Verenigde Staten. Ik bezocht in Las Vegas het casino ‘Luxor’. Een nagebouwde piramide, midden in de Nevada-woestijn die ook van binnen tot in detail de Egyptische Oudheid liet herleven. Met open mond keek ik om me heen, tot ik ergens een onbevoegde deur opentrok en achter de façade keek: kaal beton en verroest constructie-ijzer. Het verschrompelde de schoonheid. De enkele keer dat ik in het PSV-stadion verzeild raak, kijk ik op dezelfde wijze geïmponeerd om me heen. Maar langzaam bekruipt me dan ook het gevoel dat die entourage niet puur is. De deur die het ongemakkelijke gevoel verklaart heb ik echter nooit gevonden.
Uiteindelijk is het natuurlijk een gevoelskwestie. Leg het maar eens uit dat je op brunettes valt en niet op blond. Welke muziek vind je mooier, The Beatles of The Rolling Stones? Roger Federer of toch Rafael Nadal? Bernabeu of Nou Camp, wat is het indrukwekkendste stadion? Elk argument roept weer een tegenargument op.
Toch wil ik, tot slot, nog één poging wagen te verklaren waarom het voorbestemde huwelijk met de profclub uit mijn achtertuin niet doorging. Ooit, in mijn vrijgezellentijd, ontmoette ik op een feestje een mooie vrouw. Sensueel, fraaie rondingen. We raakten aan de praat, het klikte. Ik wandelde haar die avond naar huis. Ze vroeg of ik nog iets wilde drinken in haar appartement. Het werd er erg gezellig. Ze stak kaarsen aan, vulde glazen met wijn en zette een muziekje op. ‘Malle Babbe’ van Rob de Nijs. Toen had er al een lichtje moeten gaan branden. Ze pakte mijn hand en danste zwoel tegen me aan. De hormonen namen de controlekamer over. Mijn vingers gleden over haar lichaam, haar heupen, haar rug. Langzaam kroop mijn hand onder haar truitje naar voren. Ik voelde het meteen; siliconen. Ik moest meteen aan PSV denken.

zondag 28 augustus 2011

Klopjacht

Doorgaans zie je het alleen in strips. Je leest het in verhalen als FC Knudde op hol en Appie Happie bij de zaaduientelers. Kolderieke avonturen op een voetbalveld. Bij het zesde gebeurt het in de 23e minuut van de uitwedstrijd tegen Nieuw-Woensel 4. Op eigen helft, bij de stand 0-2, raakt R. de bal ongelukkig. Hoog waait zijn terugspeelbal mijn zestienmetergebied binnen. Fraai denk ik zijn vuurpijl dood op mijn voet te leggen, maar ik houd blijkbaar te weinig rekening met de straffe wind. De bal schampt van mijn wreef en op het moment dat ik het leder tegen mijn bilnaad voel stuiteren, hijgt de spits van Nieuw-Woensel agressief in mijn nek. Meteen alarmfase 5. Duwend en trekkend ontfutselt de aanvaller me de bal en terwijl ik verontwaardigd omval, zie ik hem de bal panklaar neerleggen voor een gapend leeg doel. Consternatie, geschreeuw, gejoel, gejuich, ik begraaf mijn gezicht in het gras. Maar manmoedig sta ik op, zie de bal en schop hem richting middencirkel voor de aftrap. Op de zestienmeterlijn onderschept de spits van de tegenstander opnieuw de bal en schuift hem eenvoudig in het lege doel. Weer consternatie, gejuich, geschreeuw, gejoel.
“Wat doe je nu? Het was een doeltrap! Die bal ging naast!” Vier seconden te laat praatten J. en R. me bij over de gemiste-kans-voor-open-doel toen ik in het gras lag te bijten. Zelden stonden 21 voetballers met méér verbijstering op een veld. Ik zie Sven Kramer opnieuw de verkeerde bocht in schaatsen en iedereen kijkt naar mij: coach Kemkers.
In de rust weet het zesde het krankzinnige incident rijkelijk met de mantel der humor te bedekken, maar de sfeer kantelt drastisch in de achtste minuut van de tweede helft. Onhandig duik ik onder een houdbaar schot door en help daarmee de tegenstander opnieuw in de wedstrijd.
“Polletje!”, probeer ik nog, maar de maat is vol. Meer dan vol. Als een op hol geslagen groep tbs’ers stormt het zesde op me af. Ik zet het op een lopen. Tien dolle blauwwitten op jacht naar hun doelman met zijn gekke fratsen. Ternauwernood weet ik het kleedlokaal te bereiken. Wild gebons op de deur. Zelfs in een stripverhaal nog nooit vertoond. Buiten adem probeer ik de meute buiten te houden. Slechts één vraag bonkt steeds door mijn hoofd: hoe is het met Gerard Kemkers afgelopen?

Rijkdom

Vroeg op de zondagochtend, het huis is nog stil. Ik gris de afstandbediening van de tv van het nachtkastje terwijl de indrukken van de vorige avond nog prettig nagalmen in mijn hoofd: housewarmingparty bij ploegmaat E. Zwembad in de tuin, jacuzzi in de badkamer, bioscoop in de kelder. De meeste indruk maakte het ingebouwde computerpaneel op een keukenwand, waarmee elk gordijn, lichtknopje en verwarmingselement bediend kan worden: de wondere wereld van domotica. Het zesde gunt het E., onze noeste middenvelder, van harte. Jarenlang heeft hij ervoor gebikkeld in het familiebedrijf.
Pagina 801 is duidelijk: Twente wint weer en blijft koploper in Nederland. ‘Eto’o scoort bij debuut’ lees ik vervolgens op 838. De Kameroener is getransfereerd naar het Anzhi Machatsjkala van Balazs Dszudszak in Dagestan en teletekst meldt terloops dat daar jaarlijks 20 miljoen euro tegenover staat. Een twee met zeven nullen. Op het moment dat de aanvaller 's morgens alleen al zijn ogen open doet in zijn huisje aan de voet van de Kaukasus met uitzicht op de Kaspische Zee, heeft hij mijn jaarsalaris al binnen.
Ik knip de tv uit en verheug me op een nieuwe wedstrijd met het zesde als ik voetstappen op de gang hoor. De oudste glipt onze slaapkamer binnen, klimt slaapdronken over me heen en kruipt tegen zijn moeder aan.
“Goedemorgen papa,” fluistert hij.
Het levert geen 20 miljoen op en zo meteen schuif ik zelf de gordijnen open, maar het voelt als rijkdom.

donderdag 25 augustus 2011

Het gat van Cantona

Bij het opruimen van de zolder boven het fietsschuurtje vond ik drie grote stukken bordkarton. In de zomer van 2000 vormden ze bij de verbouwing van ons huis een noodwand. Met het EK voetbal in eigen land en België in aantocht, wisten mijn vrienden en ik wel raad met het lege vlak van vijf bij drie meter aan huiskamerzijde. Akelig precies schilderden we er een voetbalstadion in perspectief op. De verbouwing van het huis geschiedde in eigen beheer, vrije tijd was schaars, maar aan de schepping van de voetbaltempel werden meer uren geschonken dan aan het klaarzetten van steigers en bouwstenen. Frank Rijkaard stoomde de selectie van het Nederlands elftal klaar, wij creëerden ons eigen voetbalpaleisje. Minutieus kreeg het stadion steeds meer vorm: twee supportersringen met daartussen een laag met VIP-boxen, de reclameborden en helemaal onderin het speelveld. Gedurende de hele zomer was het stadion uitverkocht, want met engelengeduld en de tong uit de mond werden alle fans op de vakken geschilderd en met oranje shirts ingekleurd. De mogelijkheid om een EK-wedstrijd in Eindhoven of Arnhem bij te wonen lieten we gemakshalve schieten; het feest om de wedstrijden te volgen in ons eigen bastion was veel te groot.
Elf jaar later zet ik de stukken naast elkaar tegen de tuindeuren. Met genoegen herken ik de details; Tom Egbers met microfoon op het veld, Kees Jansma in een lichtmast en het na de kwartfinale tegen Joegoslavië geschilderde spandoek: ‘Alle ballen op Kluivert!’. Het is een waar meesterwerk. In gedachten roep ik de taxateurs van ‘Tussen kunst en kitsch’ erbij. Met het brilletje op de punt van de neus zouden ze wel raad weten met het object: “De barokke lijnen geven speels vorm aan een post-modern realisme, de waarde schat ik toch wel op zo’n 3.000 euro.”
Erg jammer dat er een gat zo groot als een broodrooster zit ter hoogte van de middencirkel. Het resultaat van een hoge trap, zoals Eric Cantona ooit furieus een fan van Crystal Palace neerhaalde. Na de penalty van Paul Bosvelt in de halve finale tegen Italië begreep ik precies hoe hij zich toen voelde.

maandag 22 augustus 2011

Verschillende werelden

In de wachtrij bij de kassa stond ik achter een jongen van een jaar of acht. Hij droeg een wedstrijdshirt van De Graafschap met de naam ‘Lars’ op de rug. Geduldig hield hij de hand van zijn moeder vast. Hij had nog geen idee van het leven met verlies dat voor hem lag. Okay, af en toe een gelijkspel en misschien een winstpartij tegen Excelsior of VVV.
“Voetbal je ook bij Bladella?” vroeg het kassameisje commercieel beleefd aan het joch toen zijn moeder aan de beurt was. Ze vond het verschil tussen de horizontale strepen van de knaap en de verticale banen van de plaatselijke tweedeklasser te verwaarlozen.
De jongen dacht daar heel anders over. “Nee, dit shirt is van De Graafschap,” antwoordde hij ferm. Zijn trots was geraakt. Zijn vader had vermoedelijk Guus Hiddink nog voor De Graafschap zien ploeteren en nam vorig jaar zijn zoon voor het eerst mee naar De Vijverberg. Het bikkelen tussen wuivende korenvelden en het vooruitschreeuwen van de blauwwitten op zaterdagavond werd van generatie op generatie doorgegeven. In de ogen van de jongen straalde de hoop op een nieuw glorierijk seizoen, ook al stond Purrel Fränkel wéér linksback. Het verlangen ooit als Superboer op het veld te staan, spatte van zijn houding. Stoer stak hij zijn borst met het clublogo vooruit, maar het kassameisje rekende geroutineerd af. In haar wereld van Justin Timberlake en nog niet geopende berichten op Hyves was geen ruimte voor sentimenten uit de Achterhoek.
Ze richtte haar hulpeloosheid op mij, toen de jongen en zijn moeder de winkel verlieten en terugkeerden naar de camping. “De Graafschap?” vroeg ze.
“Doetinchem,” probeerde ik nog. Ze had werkelijk geen idee.

vrijdag 19 augustus 2011

Het zwart van Koeman

Vooral de eenvoud staat me nog bij. Geen oranje of paarse pantoffeltjes, maar ouderwetse Adidas-schoenen. Dof zwart gazelleleer met aan elke kant drie witte strepen. Schoenen uit de tijd van Ruud Krol en Willem van Hanegem. Ze lagen in een glazen kistje van het Barca-museum, in de catacomben van Nou Camp. De schoenen van Ronald Koeman kregen dit ereplaatsje, omdat hij ze droeg in de Champions League-finale van 1992. Op Wembley knalde Koeman een vrije trap achter Pagliuca, zodat Barcelona voor de eerste keer de cup met de grote oren won. Cruijff bleef met een voet achter een reclamebord haken.
Die schoenen zeggen veel over Ronald Koeman. Ze maken hem anders dan spelers als Beckham en Ibrahimovic, die hun populariteit deels danken aan uiterlijk vertoon. Koeman was sober. Nooit vroeg hij Bartina om een slipje, om op zondagmiddag zijn schot van extra kracht te voorzien en een tatoeage op die bleke sproetenarm had een fabriekslasser uit een Engelse voorstad van hem gemaakt.
Met diezelfde nuchtere kijk staat Koeman op het trainingsveld bij Feyenoord. Ik zie hem zo staan naast De Kuip. Met zijn handen in zijn zakken en op voetbalschoenen van zwart gazelleleer kijkt hij ontspannen naar de afwerkoefeningen. Terwijl zijn voorganger in een bistro hoofdschuddend naar een schilderij van Ernst Happel zit te staren, neemt hij de rechtsbuiten even apart. Tijdens het onderonsje doet de trainer het even voor.
“Kijk Jerson, dan trek je zo naar binnen en krul je de bal met links in de verre hoek.”

maandag 15 augustus 2011

Wegpiraten

Op de heenweg naar Amsterdam werd ik op de A2 bruut voorbijgeraasd door BMW’s, Audi’s en andere wagens met Duits kenteken. Geen idee of zij ook op weg waren naar De Arena, maar hun hoogmoed stuitte me net zo zwaar tegen de borst als hun luchtverplaatsing, die me bijna de vluchtstrook op blies. De link naar afgelopen woensdag had ik snel gelegd. Door reljongeren in Engelse voorsteden maakte ik kennis met het herwonnen zelfvertrouwen bij de oosterburen. Na de afgelasting van Engeland-Nederland leek ik die avond veroordeeld tot een potje Mens-erger-je-niet, maar de ARD zond de wedstrijd van het Duitse elftal tegen Brazilië uit. Ik zag een groep veulens, die Mannschaft pakte uit met nieuwe namen als Mats Hummels, André Schürrle en supertalent Mario Götze. De Madrid-sterren Khedira en Ozil deden niet eens mee, maar ze dartelden naar een 3-2 overwinning. Na de wedstrijd werd op het veld oud-Bundesligaspits Giovane Elber ondervraagd. Hij weet hoe je bij de Duitsers een knuffelbraziliaan wordt: “Wie in 2014 het WK wil winnen, zal Duitsland moeten verslaan.” In de studio kwispelde de microfoon nog lang.
Bij aankomst in Amsterdam doemde een vergelijkbare zelfverering op. De Arena, plompverloren neergekwakt tussen herkauwende koeien en een kantorencomplex, heeft de uitstraling van een hemelbestormer, maar De Graafschap uit is al lastig genoeg. Gelukkig zag ik op het veld weer een groep dartele veulens. Fris speelden Eriksen, Sulejmani, Van der Wiel en Boerrigter Heerenveen van de mat. De hoop die Cruijff en van Gaal in Amsterdam achterlieten, herleefde meteen. Op de tribunes voelde je het verlangen naar nieuwe wereldfaam. Als verwachting een oven is, werd er zondagmiddag een grote taart gebakken in het stadion van Ajax. De slagroom werd verzorgd door de man uit Mokum op het stoeltje naast me: “Tjonge, het lijkt wel Barcelona!” Opnieuw verschraalde zelfoverschatting de glans van een mooie overwinning. Het was tijd voor een daad. Op de terugweg hield ik met een bescheiden snelheid de linkerrijbaan bezet. Een beetje geduld was wel op zijn plaats, leek me. In de achteruitkijkspiegel groeide een ketting van ongeduldige bolides. Ik gniffelde.
“Pfff, doe niet zo arrogant,” zei mijn meisje, ter hoogte van Vinkeveen.

zondag 14 augustus 2011

Heengezonden

Fritz Korbach:

"Gevochten voor de zege,
maar Gods wegen,
blijken onverbiddelijk hard;
vermomd als de man in het zwart,
streng en devoot,
zond Hij me heen met rood."

donderdag 11 augustus 2011

Eigen haard

De koffiemok met twintig keer het woord papa erop, de plof waarmee de krant op de mat valt, het voorgevormde matras dat aangeeft hoe mijn vriendin en ik in slaap vallen, de afstandsbediening met drie afgesleten knopjes, de acht, de nul en de één. Precies dáárom gaat de sleutel na twee weken vakantie met een lach in de voordeur.
Vooruit, het veld voor het huis mag er ook bij. De buurt klontert er samen in een partij als ik de paprika en de uien snijd. Door het keukenraam zie ik ze ploeteren, twee PSV-shirts, een jongen in Oranje, één Messi en twee spelers in verschoten T-shirts van de Hema; onze jongens. Er wordt gescoord met een solo als de wok op het vuur gaat. Juichen als Theo Janssen na zijn stift in de Grolsch Veste.
Het is vijf uur. De radio brengt het nieuws dat Fabregas waarschijnlijk terugkeert naar Spanje. In gedachten zie ik de suppoosten van Camp Nou wenen om hun verloren zoon. Het staat niet op zichzelf; na enkele dagen Nottingham verlangt Wesley Verhoek naar de Schilderswijk, Lange Poten en het Plein.
De achterdeur gaat open, mijn vriendin kwakt haar tas tegen de kast. De pan gaat op tafel en ik roep de jongens binnen. Iedereen is weer thuis.

vrijdag 5 augustus 2011

Bond van oude mannen

Het is het mooiste moment van de zomerstop. Op een morgen word je wakker, je voelt dat de vakantiewandeling door die prachtige kloof in een ver land naar de achtergrond verdreven is en dat het strandbed de batterij opgeladen heeft. Met de herwonnen energie keert het oude ritme langzaam terug, een bekend verlangen borrelt naar boven. Op zo’n dag pak je de fiets en ga je naar het sportpark in het dorp.
In april had ik ‘De Smagtenbocht’ op gebruikelijke wijze achtergelaten. De vertrouwde velden, waar Koen van Lierop elk moment op klompen achter een cornervlag kon verschijnen. De doeltjes waar ik als jeugdspeler jaren op trainde met ballen als stoeptegels, opgepompt door Jan, de woeste terreinknecht, zijn bulderende lach galmt nog steeds na in de kantine. Het hoofdveld waar ik enkele gloriejaren beleefde, gadegeslagen door bijna het hele dorp, waaronder het bekende groepje onder het scorebord; de oude mannen die steeds met een twinkeling in de ogen over vervlogen tijden begonnen. Vaak werd erom gelachen. Gretig trapte ik mijn fiets naar de plek waar ik in april met het vijfde de competitie eindigde en waar we met hetzelfde elftal in augustus als ‘het zesde’ de wedstrijden zullen hervatten, het verval is onafwendbaar, maar bij aankomst sloeg de onstuitbare vernieuwingsdrang me in het gezicht.
Twee aangelegde kunstgrasvelden.
Een minuut later stond ik erop. Smaragdgroen, vlak als een biljartlaken. Regenplassen in de doelmond en doorglijden na een sliding in oktober leken ineens lichtjaren verwijderd. Op mijn hurken betastte ik de plastic sprieten. Het voelde naar namaak, naar nep, naar schwalbes in het zestienmetergebied. Ik zakte nog verder en stak mijn neus in het kunststof gras. Niet de gebruikelijke geur, de hunkering naar weer een nieuw seizoen, maar de lucht van bedrog drong mijn neusgaten binnen, de leugen van de clubhopper die elk jaar na een doelpunt een nieuw logo kust op zijn shirt.
Ik stond op en keek om me heen. Graag had ik Harrie gezien, de man die getrouwd is met de club en sinds mensenheugenis op het sportpark woont. Hij was 37 jaar geleden mijn eerste pupillenleider en nog steeds zie ik hem als eerste in de kantine als ik me daar op zondagochtend meld voor weer een wedstrijd. Harrie, mijn gids in voetballand, was echter in geen velden of wegen te bekennen.
Het was duidelijk. In drie maanden tijd was er veel veranderd, vooral bij mezelf. Ik voelde twijfel over dit nieuwe hoofdstuk, aarzeling om de toekomst te omarmen. Krampachtig hield ik me vast aan vertrouwde herinneringen. De hang naar vervlogen jaren drukte op mijn gemoed. Daar, op één van de fonkelnieuwe kunstgrasvelden van onze club voelde ik voor het eerst het opschuiven van de tijd. Het besef drong onomkeerbaar mijn hoofd binnen: ik was lid geworden van De Bond Van Oude Mannen Die Met Een Twinkeling In De Ogen Vertellen Hoe Mooi Het Vroeger Was.

woensdag 3 augustus 2011

Zoete druiven

Als ik de weg oversteek naar het plein, ontwijk ik vele Vespa’s. Rome lijkt belegerd door jonge mannen op een scooter. Bruingebronsd, zonnebril voor de ogen, brillantine in het haar. Pizzakoeriers en verliefde jongens op weg naar een meisje dat Sophia heet.
Bij de kiosk, op zoek naar een Nederlandse krant, valt mijn blik op een Gazetto dello Sport. Maarten Stekelenburg op de voorpagina. Met de roze sportkrant onder de arm wandel ik naar het terrasje verderop.
Aan een bistrotafeltje sla ik de Gazetto open.
“Signore, buon pomeriggio,” een serveerster kijkt me vragend aan.
“Café con zucchero, per favore.”
De foto op de voorpagina zegt veel. De Ajax-keeper lacht breed naar de camera, hij schudt de hand van de voorzitter. De transfer naar de hoofdstad van Italië is blijkbaar rond. “AS Roma,” mompel ik, met het geluid van voorbijrazend verkeer op de achtergrond. Past de keeper die vorige zomer nog een WK-finale speelde bij de club die tien jaar geleden voor het laatst kampioen van de Serie A werd? Uitgeschakeld worden in de Champions League door een club als Shachtar Donetsk? Thuiswedstrijden in het Stadio Olimpico met die vervloekte sintelbaan om het veld? Ploeggenoten als De Rossi en Totti, spelers met een ego groter dan de Trevifontein?
De serveerster komt terug met mijn koffie. Het zwarte haar valt voor haar gezicht als ze het kopje voor me neerzet. Er is vast een scooter op weg naar haar. Roerend in het kopje kijk ik op van het krantenartikel. In de verte ligt het Forum Romanum, de wereldgeschiedenis aan mijn voeten. Verderop liggen de resten van het Colosseum, het stadion voor de gladiatoren uit de Oudheid. De middagwarmte maakt me loom. Zuchtend hang ik achterover. Over de latten boven het terras krioelen de takken van een druivenstruik. De eerste trosjes zijn zichtbaar. Ik sta op en zoek een rijp exemplaar.
“Ciao, bella!”
Voor het stoplicht zit een jonge Romein op zijn Vespa. Hij roept naar de serveerster, die met met gekruiste armen tegen het deurkozijn leunt. Ze lacht en zwaait vrolijk terug. In mijn mond vermalen mijn kiezen een verse druif. Hij smaakt zoet.

woensdag 27 juli 2011

Op safari

“Kijk, daar zit een ooievaar op het nest! …en daar ligt een panter!”
Met de kroost op toernee door een Brabantse savanne. Ze rennen steeds ver voor ons uit op het wandelpad om daarna weer terug te keren om hun ontdekkingen te melden. De verrukking staat in hun ogen. Een vorm van opwinding die volwassenen ergens onderweg verloren hebben. We komen aan bij de vogelren. Daar zien we een paradijsvogel hooghartig door het hok paraderen. Zich bewust van zijn plek in de schijnwerpers, kijkt het beest neer op de bezoekers aan de andere kant van het gaas. De wereld lijkt van hem. De gelijkenis met José Mourinho is frappant. Op precies dezelfde wijze loopt hij in Bernabeu langs de zijlijn, zogenaamd om Sergio Ramos aan het knijpen te krijgen. In zijn hoofd speelt ook maar één vraag: ben ik in beeld?
Dat ik niet de enige ben die de dunne lijn herkent tussen dier en mens, blijkt in de binnenverblijven van de gorilla’s. Achter een hek en plexiglas kijk ik naar het verlichte hok dat volgebouwd is met boomstammen, plateautjes en touwen. Naast me staat een man met het woord ‘Fortis’ op zijn voetbalshirt. Samen kijken we naar de aanvoerder van de groep, de Zilverrug. Een stoïcijn. Drie jonge gorilla’s dartelen uitdagend om hem heen en gooien stokjes naar hun baas. Het lijkt de Grote Behaarde Leider niet te deren, hij reageert niet. De jonge snotapen maken er vreemde geluiden bij. Zilverrug laat het provocerende gedrag toe, totdat één van de blagen binnen zijn reikwijdte komt. Met een arm haalt hij fel uit, de jonge gorilla tuimelt een paar keer om zijn as, schudt een keer met zijn hoofd en gaat in een hoekje op de bladeren zitten. Ook de andere hangjongeren waaieren uit. De orde in de apenkooi is weer hersteld.
De buurman wijst naar de grote gorilla en draait zich opgewonden naar me toe. In zijn ogen staat de verrukking van de uitvinder die ineens de oplossing ziet voor een brandend probleem. “Kijk,” zegt hij met een accent, Rotterdamser dan de Erasmusbrug, “zo’n Bokito, dát is wat we in De Kuip nu nodig hebben!”

vrijdag 22 juli 2011

Eten bij oma

Dennis Bergkamp koos voor het verlaten van de anonimiteit. Frank de Boer had hem nodig als hulptrainer. Uitdelen van de hesjes en tips verstrekken aan de spitsen.
“Kijk zo zet je de voet neer als je wilt stiften.” Suleymani knikt.
Hij doet zelf ook mee aan de partijtjes. Onlangs scoorde hij op de training met een lob over Stekelenburg. Het filmpje ging via Youtube de wereld over. Mensen klapten hun handen stuk . “Ja, kijk eens, hij kan het nog!”
Ik wens Dennis Bergkamp liever op een onbereikbare plaats. Fantaseren over een tropisch eiland. Kijk, daar koopt hij met zijn teenslippers in de hand door de branding, mijmerend over al het schoons dat hij achterliet. Of nog beter, ergens op een sneeuwvlakte, met een dikke thermische jas. Hij hijgt, zijn adem maakt vluchtige wolkjes, uit zijn rugzak steekt een pikhouweel. Niemand weet wat hij van plan is. Het onverwachte. Net als die ene flits vol met magie, toen met Dabizas.
Als hulptrainer van Ajax is hij één stap verwijderd van het moment dat hij voor een bord met ‘Sony’ en ‘Holland Casino’ staat uit te leggen waarom de buitenspelval tegen Heracles niet lukte. De route van Van Basten, zeg maar.
Ik ben als de dood dat Dennis Bergkamp met zijn trainersbaan bij Ajax de herinneringen aantast. Dat we na enkele seizoenen niet meer denken aan de goddelijke manier waarop hij de bal van De Boer doodlegde, voordat hij Ayala uitkapte. Het overkwam Van Basten ook. Als zijn naam ter sprake komt, denk ik niet aan zijn omhaal tegen FC Den Bosch of zijn volley over Dassaev, maar aan de verjaardag van oma. Het was gezellig en we bleven eten.
Ze bakte pannenkoeken.

dinsdag 19 juli 2011

Lily was here

Met een elleboog hing Gerrit op de bar, zijn dikke buik leunde ertegenaan. Hij wist het zeker.
“Fulham gaat ervan profiteren. Jol kent de Engelse league, hij heeft bij Spurs gewerkt. Daar is hij door schade en schande rijk geworden. Let op mijn woorden, ze gaan vandaag winnen van Villa.” Gerrit beweerde het met Mokums accent. Zijn drie kameraden stonden naast hem aan de bar en staarden naar de dame erachter. Ze droeg een strak shirt met geelzwarte tijgerprint, haar decolletee was dieper dan de grotten van Han.
Een Engelsman met grote handen meldde zich aan de bar naast Gerrit.
“Fifty, please, Lily,” uit zijn binnenzak pakte hij een paar geldbriefjes. In een razend tempo plaatste de bardame tientallen glaasjes op de bar en vulde ze met likeur. Driftig werden ze doorgegeven.
Gerrit probeerde het nog een keer.
“Jol wil na Ajax eerherstel. Fulham maakt daar gebruik van. Die wet is zo oud als de weg naar Vlaardingen.” Gerrit wilde nog iets aan zijn betoog toevoegen, maar hij werd overschreeuwd door de man van het rondje die inmiddels al zijn maten had voorzien van een borrel.
“Hooray for Fulham!” schreeuwde hij door de pub met zijn glaasje hoog boven zijn hoofd.
Het antwoord kwam van zijn vrienden: “Hooray for Tiger Tits Lily!” brulden ze met 49 glaasjes in de lucht, waarna ze de alcohol in één teug achterover sloegen en de pub verlieten voor de seizoensopening van hun club. Achter de bar nam Lily het ritueel geroutineerd in ontvangst. Als een moeder zwaaide ze haar kroost uit.
“Bye boys! Have fun!”
In de lege pub stonden Gerrit en zijn maten zwijgend aan de bar. Terwijl Lily de lege glaasjes op een dienblad zette, brak Gerrit de stilte.
“Kom, wij gaan ook. Eens kijken hoe Jol dat varkentje gaat verrassen.”

zondag 17 juli 2011

De appelboom

Op de camping trok mijn zoon aan mijn hand.
“Ga je mee voetballen, pap?”
Meteen legde ik mijn boek terzijde en met zijn knuistje in mijn hand liepen we naar het veldje. Hij droeg de leren bal. Het ene doel was leeg.
“Jij gaat erin staan, papa.”
Hij liet de bal een paar keer kaatsen en haalde toen met opengetrokken mond uit. Ik liet het boogje via de lat terug stuiteren.
“Goal! Hij zat erin!” Zijn vuisten gingen juichend de lucht in. Krap vier jaar en nu al de mentaliteit om het te redden. Eerlijkheid is een zwakte in de voetbalwereld.
“Nu mag jij een doelpunt maken,” we wisselden van plek. Daar stond hij, met zijn T-shirt met een kikker erop. De lat bevond zich als een onbereikbare streep ver boven hem. Voorzichtig plaatste ik de bal in het gapende gat links van mijn zoon. Hij wierp zijn benen richting het schot. Via zijn voet rolde de bal naast.
“Net als jij, papa!”
Vanaf een bankje aan de zijlijn zag hij dit seizoen enkele keren hoe ik het doel van het vijfde verdedigde.
“Ja, jongen, net als ik,” lachte zijn vader.

dinsdag 12 juli 2011

De zesde

Stoer stond Mike op het schoolplein. Zijn groep stond naast de meidenclub van Lot. “Het plaknummer wordt ‘Du’ van Peter Maffay,” meldde hij terloops. Meteen werden koppeltjes gemaakt. Geert ging met Bibi, Jean-Paul mocht Anja vasthouden. Tenminste, als hij deze week haar tas zou dragen. Mike ging voor Lot, net als ik.
Doordat zijn vader een draaitafel had, mocht Mike de muziek uitkiezen voor het eindfeest. Hij was fan van Rod Stewart. Die zong met hese stem over ‘Hot legs’, dat kon niets worden. Aan het einde van de zesde kreeg ik de belangrijkste les: het leven is niet eerlijk.
In de klas leek meester De Vries vermoeid. De stress van de laatste weken lag in diepe groeven op zijn gezicht. Met een schuin oog keek ik naar Lot. Ze zat schuin voor me in de middelste rij van klas 6A. Ik had haar nog steeds niet gevraagd. Ook deze keer was de meester me voor. “Okay, jongens, ruim maar op. Morgen gaan we verder,” zei hij kort.

Een kwartier later stonden we op het veldje achter school. We waren uitgedaagd door de jongens van 6B, ‘om voor eens en altijd uit te maken welke klas de beste is’. Mike, de lange slungel, stond in het doel aan de overkant. De uitslover. Hij spuugde nog eens in zijn handen.
Tegen het einde van de partij, bij de stand 6-6, zag ik Lot. Ze stond aan de zijlijn. Geert speelde me aan op rechts.
Keek ze?
Ik begon aan mijn beste solo ooit. Ik passeerde drie man en schoot hard op doel. De bal vloog als een streep naar de linkerbovenhoek. Warme golven leken het veldje te overspoelen, maar mijn vreugde werd bruut verdreven door Mike’s vingertoppen. In een fraaie vlucht tikte hij de bal over de lat. Onze strijd was gestreden.
Lot ging schuifelen met Mike op het eindfeest.

vrijdag 8 juli 2011

Venus en Mars

Water zo ver we kunnen zien. Met een verrekijker staat mijn vriendin aan de railing, ze tuurt al een uur de horizon af. Ik zit naast een dikke Duitser op een bankje tegen de stuurhut. Mijn oogleden worden zwaar.
Whalewhatching!’, kopte de poster in de haven van Vancouver. Op een grote foto zagen we een vissersbootje en een walvis. De staartvin sloeg spectaculair een gat in de oceaan.
De camperreis door het westen van Canada in het voorjaar van 2002 verliep volgens schema tot aan de openingswedstrijd van het WK. Toen had ik genoeg van het wandelen door natuurparken. Ik verlegde mijn aandacht naar de wedstrijden in Japan en Zuid-Korea.
Ik hoor het me nog zeggen. “Natuurlijk ga ik deze nacht niet kijken, morgenvroeg hebben we de walvissentocht!” Maar terwijl ze sliep plaatste ik als een jongen die een koekje uit de trommel pikt, het teeveetje aan het voeteneind van ons camperbed. Engeland-Argentinië, de drang was te sterk. De strafschop voor Engeland sloeg een gat in mijn opwinding. Mijn been bewoog synchroon mee met de trap van David Beckham, dwars door het midden. De aanvoerder van Engeland schopte zich terug in de harten van de fans, ik raakte mijn vriendin vol op haar kuit.
Een ferme por op mijn ribben haalt me ruw uit mijn lome slaap. Water zo ver ik kijk.
“Kijk, daarginds gaan ze!” Mijn vriendin wijst enthousiast naar de horizon. Ik houd een hand boven mijn ogen tegen de schittering van de zon.
In de verte zie ik iets wat een staartvin zou kunnen zijn.

vrijdag 1 juli 2011

Brasserie Appelmans

Het centrum van Antwerpen leek uitgestorven. Ook in het restaurant was weinig bedrijvigheid, alleen mijn meisje en ik bezetten een tafeltje. Vanuit de keuken hoorden we het geluid van sissend boter en de stem die de Belgen deze dagen thuis hield. Rik de Saedeleer. Hij voorzag de halve finale van de Rode Duivels tegen Argentinië van commentaar.
“… goed Jean-Marie, … Clijsters, …Grün.”
Georges Grün. Het was maanden geleden, maar de wond was nog niet genezen. In de Kuip zette zijn hoofd een streep door onze WK-plannen. Niet Oranje, maar de Belgen veroverden in Mexico de wereld. Prachtwedstrijd tegen de Russen. Penaltythriller tegen de Spanjaarden. Maar bij de acties van Ceulemans en de rushes van Gerets keek ik bewust de andere kant op. Altijd al een slecht verliezer geweest. Die zomer richtte ik me daarom op het pad van de liefde. Een gebied waar nog winst te halen viel. Met mijn meisje wilde ik oud worden. In mijn binnenzak brandde een doosje met een glimmende ring.
Het was na het hoofdgerecht dat ik de tijd rijp vond. De kelner verdween met onze borden en mijn meisje pakte verliefd mijn hand. Ze straalde. Ik stond op, greep in mijn zak en ging naast haar op de knieën. Met trillende stem kwamen de woorden eruit, terwijl ik het doosje geopend voor haar hield.
“Moppie , wil je …”
“Ah, nee! Goddoeme!”
De brute afwijzing kwam vanuit de keuken. De kok en de kelner staarden naar het schermpje, waar Pfaff verslagen op de grond zat.
Maradona had gescoord.

woensdag 22 juni 2011

Verkoeling

De druppels vielen in een onregelmatig ritme. Op de schouder van mijn vriend Knoet spatten ze als minibommetjes uit elkaar. We zaten in het Griffin Park voor de wedstrijd van Brentford FC tegen Preston North End. Prachtige plaatsen, ik had een stoeltje op de derde rij ter hoogte van de middellijn. Knoet zat voor me, precies waar de overkapping van de Bill Axbey tribune eindigde. Het gekantelde stuk van het dak aan de lange zijde dat schuin naar het speelveld wees, zuchtte onder het gewicht van een witte deken van zeker vijftien centimeter. Het gure januariweer had een dik pak sneeuw achtergelaten en de intredende dooi zorgde laat op de middag voor waterspetters. Met een zorgelijke blik keek ik nog eens omhoog. Het stadionnetje liep gestaag vol. De temperatuur steeg. Zaten we daar wel veilig?
Knoet werd in het geheel niet opgeslokt door mogelijke sneeuwverschuivingen. Hij genoot van de sfeer. Tijdens de warming-up schreeuwde hij vrolijk naar de reservespelers die aan de zijlijn een rondo speelden en hij luisterde aandachtig naar beide supporterskampen die verwikkeld waren in een battle. Liederen kaatsten over het speelveld. Knoet zong uit volle borst mee. Daarnaast werd zijn aandacht getrokken door twee vrouwen. Ze zaten schuin voor ons, in de eerste rij direct achter de reclameborden. Beiden begin twintig, één was blond met een paardenstaart, de ander een brunette met wulpse krullen. Ze droegen XXL Brentford-shirts over hun wintercoats. Voetbal en vrouwen, Knoet beleefde een mooie middag.
Wat het andere geslacht betrof, kende mijn vriend weinig remmingen. Of hij nu in de supermarkt stond of in de kroeg, een gespreksopening had hij altijd paraat en daarna was het voor hem een sport om te kijken hoe ver hij kon gaan. Vaak liep hij een blauwtje, maar die enkele keren dat hij succes had, maakten alles goed. Iedereen die het horen wilde vertelde hij over zijn veroveringen. Knoet, de charmeur. Als hij een womanizer is, ben ik recordinternational van Oranje.
In het stadion van Brentford FC, raakten de hormonen van mijn vriend nog vóór de aftrap van de wedstrijd oververhit. Hij tikte de brunette op de schouder.
“Hello dear, how are you doing? I like your curly hair very much.”
Haar ontwapenende glimlach zorgde er waarschijnlijk voor dat Knoet meteen uit de bocht vloog.
“Fancy a fuck?!”
Haar antwoord was duidelijk. De rechterhand van de brunette zwaaide hard op Knoets gezicht. Hij stond erbij als een terechtgewezen kleuter. Twee seconden wreef hij over zijn pijnlijke wang. Het laaiend vuur in zijn lichaam leek aardig gedoofd.
“Afgekoeld?”, vroeg ik schijtlollig.
Precies op dat moment kwam vanaf acht meter hoogte het dikke pak sneeuw erachteraan.